Oefening bij 2.2 Grondwetswijziging 1848

Oefening bij 2.2 Grondwetswijziging 1848
1 / 25
volgende
Slide 1: Tekstslide
GeschiedenisMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 3

In deze les zitten 25 slides, met interactieve quizzen en tekstslide.

Onderdelen in deze les

Oefening bij 2.2 Grondwetswijziging 1848

Slide 1 - Tekstslide

Wie kan gezegd hebben: "Mijn vader had Thorbecke nooit die grondwet moeten laten schrijven"
A
Thorbecke
B
Willem I
C
Willem II
D
Willem III

Slide 2 - Quizvraag

Wie is deze man?
A
Willem I
B
Willem II
C
Thorbecke
D
Troelstra

Slide 3 - Quizvraag

Welke reden heeft Willem II om de grondwet toch te laten invoeren?

Slide 4 - Open vraag

Het parlement bestaat uit:
A
Ministers en staatssecretarissen
B
Ministers en koningen
C
Eerste en Tweede Kamer
D
Eerste Kamer en ministers

Slide 5 - Quizvraag

Is het mogelijk als minister in de Tweede Kamer te zitten?
A
Ja
B
Nee

Slide 6 - Quizvraag

Wat is een klassiek grondrecht?

Slide 7 - Open vraag

Conservatieven
Liberalen
Grondwet van 1815
Koning benoemt ministers
Rust en orde
Constitutionele monarchie
Terug naar situatie voor 1789
Idealen van de Franse Revolutie
Gekozen parlement
Vrijhandel
Rechtstreekse verkiezingen
Censuskiesrecht
Thorbecke
Willem II

Slide 8 - Sleepvraag

Voor 1848
Na 1848
De koning zit op de troon, maar heeft niet veel macht.
Alle belangrijke besluiten worden door het parlement goedgekeurd.
De koning benoemt een aantal leden van het parlement.
Ministers kunnen door het parlement worden ontslagen.
De koning neemt belangrijke besluiten.

Slide 9 - Sleepvraag

Wie mochten er in 1848 stemmen?
A
de vrouwen
B
allen mannen vanaf 23 jaar
C
alle mannen vanaf 18 jaar
D
mannen die veel belasting betaalde.

Slide 10 - Quizvraag

een wetsvoorstel gaat:
A
eerst door de Eerste kamer, daarna door de Tweede Kamer
B
eerst door de Tweede Kamer en daarna door de Eerste kamer.

Slide 11 - Quizvraag

de Eerste Kamer heeft géén recht van:

A
enquête
B
interpellatie
C
initiatief
D
budget

Slide 12 - Quizvraag

wie liet de grondwet van 1848 schrijven?

A
Koning Willem I
B
Stadhouder Willem de 5e
C
Thorbecke
D
Koning Willem II

Slide 13 - Quizvraag

Een constitutionele monarchie is:

Slide 14 - Open vraag

Het parlement is:
A
de Eerste Kamer
B
de Tweede kamer
C
de volksvertegenwoordiging
D
de senaat

Slide 15 - Quizvraag

Het recht een minister ter verantwoording te roepen heet:
A
het recht van initiatief
B
het recht van interpellatie
C
het budget recht
D
het recht om een motie in te dienen

Slide 16 - Quizvraag

Noem twee klassieke grondrechten.

Slide 17 - Open vraag

Wie is dit?
A
Koning Willem I
B
Thorbecke
C
Koning Willem II
D
Koning Willem III

Slide 18 - Quizvraag

Een ander woord voor constitutie is:
A
Koning
B
Grondwet
C
Republiek
D
Parlement

Slide 19 - Quizvraag

Ministeriële verantwoordelijkheid betekent:
A
Ministers kunnen niet vervolgd worden
B
Ministers zijn verantwoordelijk voor goed bestuur
C
Ministers hebben geen invloed
D
Ministers moeten het parlement uitleggen hoe hij zijn werk doet.

Slide 20 - Quizvraag

De koning(in) is onschendbaar betekent:
A
Ministers verantwoordelijk zijn voor wat de koning zegt of doet.
B
Ministers zijn verantwoordelijk voor goed bestuur
C
De koning heeft heel veel invloed.
D
Ministers zijn alleen verantwoordelijk voor zichzelf.

Slide 21 - Quizvraag

Wie had de meeste macht voor 1848?
A
De koning
B
Het parlement
C
Provinciale Staten
D
De ministers

Slide 22 - Quizvraag

Wie had de meeste macht na 1848?
A
De koning
B
Het parlement
C
Provinciale Staten
D
De ministers

Slide 23 - Quizvraag

De regering zijn:
A
Eerste en Tweede Kamer
B
Ministers en de Koning(in)
C
Ministers en Provinciale Staten
D
Alleen de Ministers en de Minister-President

Slide 24 - Quizvraag

Het parlement bestaat uit:
A
Ministers en staatssecretarissen
B
Ministers en koningen
C
Eerste en Tweede Kamer
D
Eerste Kamer en ministers

Slide 25 - Quizvraag