De resulterende kracht vindt je door alle krachten op te tellen.
A
waar
B
niet waar
1 / 22
volgende
Slide 1: Quizvraag
NatuurkundeMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 3
In deze les zitten 22 slides, met interactieve quizzen.
Onderdelen in deze les
De resulterende kracht vindt je door alle krachten op te tellen.
A
waar
B
niet waar
Slide 1 - Quizvraag
Wanneer op een foto van een vallende voorwerp de afstanden tussen de beeldjes steeds groter wordt, heeft dat voorwerp een vertragende beweging.
A
waar
B
niet waar
Slide 2 - Quizvraag
Bij een constante snelheid zijn er geen krachten die elkaar tegenwerken.
A
waar
B
niet waar
Slide 3 - Quizvraag
Tijdens het fietsen zijn de tegenwerkende krachten in totaal 50 N. De elektromotor levert een kracht van 20 N. wat is de spierkracht die Trudie moet leveren om de snelheid constant te houden?
A
70 N
B
50 N
C
30 N
D
20 N
Slide 4 - Quizvraag
Welke eenheid wordt gebruikt voor massa?
A
kg
B
N
C
m
D
m/s
Slide 5 - Quizvraag
Wat is het symbool voor afstand
A
a
B
s
C
v
D
t
Slide 6 - Quizvraag
Je wilt van m/s naar km/h gaan. Hoe doe je dit?
A
: 3,6
B
x 3,6
C
: 9,8
D
x 9,8
Slide 7 - Quizvraag
Welke eenheid wordt gebruikt voor kracht?
A
kg
B
N
C
m
D
m/s
Slide 8 - Quizvraag
Hoe ziet het (s,t)-diagram van een eenparige beweging eruit
A
horizontale lijn
B
parabool
C
schuine
(toenemende )lijn
D
schuine
(afnemende) lijn
Slide 9 - Quizvraag
Hoe ziet het (s,t)-diagram van een eenparig versnelde beweging eruit?
A
horizontale lijn
B
parabool
C
schuine
(toenemende) lijn
D
schuine
(afnemende) lijn
Slide 10 - Quizvraag
Hoe ziet (v,t)-diagram van een eenparige beweging eruit?
A
horizontale lijn
B
parabool
C
schuine
(toenemende) lijn
D
schuine
(afnemende) lijn
Slide 11 - Quizvraag
Hoe ziet het (v,t)-diagram van een eenparig versnelde beweging eruit?
A
horizontale lijn
B
parabool
C
schuine
(toenemende) lijn
D
schuine
(afnemende) lijn
Slide 12 - Quizvraag
Wat is de formule voor het berekenen van de versnelling?
A
snelheid : tijd
B
snelheid x tijd
C
afstand : tijd
D
afstand x tijd
Slide 13 - Quizvraag
Wat betekent het delta-symbool in de formule
a=ΔtΔv
A
begin - eind waarde
B
eind - begin waarde
C
verschil
D
toename
Slide 14 - Quizvraag
Wat is de eenheid van s?
A
m
B
m/s
C
s
D
m/s2
Slide 15 - Quizvraag
Hoe groot is je versnelling tijdens een vrije val?
A
3,6 m/s2
B
6,3 m/s2
C
8,9 m/s2
D
9,8 m/s2
Slide 16 - Quizvraag
Welke factor heeft er geen invloed om de grootte van de luchtwrijving?
A
oppervlakte van het voorwerp
B
snelheid van het voorwerp
C
de massa van het voorwerp
D
de dichtheid van de lucht
Slide 17 - Quizvraag
Wat weet je over de beweging als Fres in de bewegingsrichting is?
A
het voorwerp versnelt
B
het voorwerp vertraagd
C
het voorwerp heeft een constante snelheid
D
het voorwerp staat stil
Slide 18 - Quizvraag
Wat weet je over de beweging als Fres tegen de bewegingsrichting in is?
A
het voorwerp versnelt
B
het voorwerp vertraagd
C
het voorwerp heeft een constante snelheid
D
het voorwerp staat stil
Slide 19 - Quizvraag
Wat weet je over de beweging als Fres = 0 N?
A
het voorwerp versnelt
B
het voorwerp vertraagd
C
het voorwerp heeft een constante snelheid
D
het voorwerp staat stil
Slide 20 - Quizvraag
Bereken de massa van het voorwerp als: Fres = 7500 N en a = 5 m/s2