In deze les zitten 25 slides, met tekstslides en 1 video.
Lesduur is: 15 min
Onderdelen in deze les
Slide 1 - Tekstslide
Vandaag
Korte herhaling woordsoorten.
Zoek op of schrijf op wat je nog van bepaalde woordsoorten weet.
Maak de Nederlandse taaltest - woordbenoemen.
We bekijken en filmpje en halen uit de eerste alinea verschillende woordsoorten.
Tijd over: quiz.
Slide 2 - Tekstslide
1. Het Mendelcollege bestaatbinnenkort zeventig jaar.
2. Wij wonen in een nieuw huis aan de rand van de stad.
Slide 3 - Tekstslide
3. Het schoolexamen wasmoeilijk.
4. Premier Rutte was het eerst op het Binnenhof.
Slide 4 - Tekstslide
\
Gelukkig nieuwjaar!
Gelukkig,
een nieuw jaar!
Wat is het verschil als je kijkt naar de woordsoorten?
Slide 5 - Tekstslide
Acht voornaamwoorden
Verwijst naar zelfstandig naamwoorden.
1e persoon ben jezelf-ik
2e persoon iem. met wie je praat
3e persoon iem. waarover je praat
Geeft bezit aan. Staat meestal meteen voor zelfst. nw.
Wijst naar iets. Kan alleen staan of meteen voor zelfst. nw.
Persoonlijk vnw.
Bezittelijk vnw.
Aanwijzend vnw.
Niet elk vraagwoord is een vragend voornaamwoord.
Vragend vnw.
Heeft betrekking op woord dat er vlak voor staat.
Betrekkelijk vnw.
Geeft iets vaags aan.
Onbepaald vnw.
Alleen het woordje 'elkaar'.
Wederkerig vnw.
Hoort bij het wederkerend werkwoord
Wederkerend vnw.
Slide 6 - Tekstslide
Zoek of schrijf op
Wat weet je van:
timer
5:00
zelfst. nw.
bijv.nw.
persoonlijk vnw.
bezittelijk vnw.
aanwijzend vnw.
vragend vnw.
Slide 7 - Tekstslide
Woorden voor een mens, dier, plant of ding.
Namen uit atlas, straatnamen, eigen namen.
Er kan een lidwoord voorgezet worden.
Er kan een bijvoeglijk naamwoord voorgezet worden.
Je kunt er een verkleinwoordje van maken.
Je kunt er enkelvoud/meervoud van maken.
Zelfstandig naamwoorden
Slide 8 - Tekstslide
Geven een eigenschap aan van een zelfstandig naamwoord.
Staan meestal voor het znw maar soms ook erachter.
Eindigen bijna altijd op een E.
Stoffelijke bijvoeglijk naamwoorden eindigen op een (E)N.
Voltooid deelwoorden kunnen ook bijvoeglijke naamwoorden zijn.
Bijvoeglijke naamwoorden
Slide 9 - Tekstslide
Ga naar Google Classroom Schoolwerk
Nederlandse taaltest woordbenoemen.
Maak de toets. Welk niveau heb jij?
Bekijk daarna het filmpje van Schooltv. Daarbij volgt een opdracht.
Slide 10 - Tekstslide
Slide 11 - Video
De roots van onze spijkerbroek liggen in Californië, halverwege de 19de eeuw. Waarom? Door de goudmijnen is de economie booming en dat trekt allerhande volk aan. Zoals die jonge Duitse kleermaker Levi Strauss, die zich in San Francisco vestigt. Hij maakt daar stugge, stevige werkbroeken van canvas, die vallen niet echt in de smaak bij de altijd kritische mijnwerkersmodescene in Frisco.
Zoek alle zn, bn en persoonlijke, bezittelijke, aanwijzende en vragend vnw.
Slide 12 - Tekstslide
De roots van onzespijkerbroek liggen in Californië, halverwege de 19de eeuw. Waarom? Door de goudmijnen is de economiebooming en dat trekt allerhandevolk aan. Zoals diejonge DuitsekleermakerLevi Strauss, die zich in San Francisco vestigt. Hij maakt daar stugge, stevigewerkbroeken van canvas, die vallen niet echt in de smaak bij de altijd kritischemijnwerkersmodescene in Frisco.
15 zn
1 psv
7 bn
1 awv
geen vrv
1 bzv
Slide 13 - Tekstslide
Schrijf in 1 minuut op wat voornaamwoordenzijn of zoek op.
timer
1:00
Slide 14 - Tekstslide
-geeft bezit aan
-staat bijna altijd meteen voor zelfstandig naamwoord
-weet je het niet zeker?: vervang door MIJN
-heeft twee vormen
-als onderwerp
-als voorwerp (lv en mw.vw)
-wordt gebruikt in plaats van zelfstandig naamwoorden.
-weet je het niet zeker? Vervang het woord door je eigen naam.
Persoonlijk voornaamwoord
Bezittelijk voornaamwoord
Slide 15 - Tekstslide
Er zijn er vier
Die-dit-dat-deze
Staan vaak meteen voor een zelfstandig naamwoord
Kunnen ook zelfstandig gebruikt worden bijvoorbeeld:
Voorbeeld: Geef dat eens aan!
Aanwijzend voornaamwoord
Slide 16 - Tekstslide
Betrekkelijk voornaamwoord staat meestal meteen achter het zelfstandig naamwoord waarnaar het verwijst.
die (de woorden), dat (het woorden), wie, wat
Het woord waarnaar het betr. vnw. verwijst, noem je een antecedent.
De jongen, die daar loopt.
Betrekkelijk voornaamwoord
die
jongen
Slide 17 - Tekstslide
Vragend voornaamwoord
Er zijn er vier: Wie, Wat, Welke, Wat voor.
De vragend voornaamwoorden verwijzen altijd naar personen of dingen.(iemand of iets).
Vraagwoorden die dat niet doen, noemen we bijwoorden.