Wat is LessonUp
Zoeken
Kanalen
Inloggen
Registreren
‹
Terug naar zoeken
Word order: position of adverbs
Word order: position of adverbs
1 / 24
volgende
Slide 1:
Tekstslide
Engels
Middelbare school
mavo
Leerjaar 4
In deze les zitten
24 slides
, met
interactieve quizzen
en
tekstslides
.
Lesduur is:
20 min
Start les
Bewaar
Deel
Printen
Onderdelen in deze les
Word order: position of adverbs
Slide 1 - Tekstslide
De standaard woordvolgorde
De volgorde in het Engels bij positieve en negatieve zinnen is:
Onderwerp
-
werkwoord(en)
-
lijdend voorwerp / meewerkend voorwerp
-
plaats
- tijd
of met andere woorden:
Wie
-
doet
-
wat/wie
-
waar
- wanneer
Slide 2 - Tekstslide
Put in the correct order:
I / going / am / to / see / him / Monday / on
Slide 3 - Open vraag
Put in the correct order:
has / he / been / working / California / since / in / 1997
Slide 4 - Open vraag
Put in the correct order: always - in - songs - George - hallway - the - at - school - Monday - on - sings
Slide 5 - Open vraag
Put in the correct order: on - always - Xbox. - played - I - younger - was - videogames - When - I - my
Slide 6 - Open vraag
Adverbs of place and time
verwijzingen naar plaats en tijd:
zeggen dus iets over waar of wanneer
komen vrijwel altijd achteraan de zin
That's our car
in the driveway
.
I am going to meet my friend
at the cinema tonight
.
Plaats komt
altijd
vóór tijd (wie - doet - wat - WAAR - WANNEER)
Your new scooter will be delivered
to your house
in five days
.
Tijd zet je alleen vooraan als je de nadruk wilt leggen hierop
In five days from now, I will be going to Spain.
Slide 7 - Tekstslide
Choose the correct sentence
A
She arrived early at the party yesterday.
B
She arrived at the party yesterday early.
C
She arrived at the party early yesterday.
D
She early arrived at the party yesterday.
Slide 8 - Quizvraag
Choose the correct sentence
A
He went with his family to the beach last summer.
B
He went last summer to the beach with his family.
C
He went to the beach with his family last summer.
D
Last summer to the beach he went with his family.
Slide 9 - Quizvraag
landed / The plane / safely / this morning / in New York / .
Slide 10 - Open vraag
walked / park / night / at / through / They / the / .
Slide 11 - Open vraag
the summer festival / outdoors / during / concert / The / held / was / .
Slide 12 - Open vraag
Adverbs of frequency
verwijzingen naar
hoe vaak
iets gebeurt
Veel voorkomende zijn:
sometimes, never, always, often, frequently, usually
komen vóór het
hoofdwerkwoord
van de zin
We
usually
go to the cinema on Sunday.
My brother has
never
been to space.
komt ná
am, is, are, was, were
My sister is
normally
free on Tuesday afternoon.
Toby was
always
the best at football in high school.
Slide 13 - Tekstslide
Choose the correct sentence
A
She arrives always at work on time.
B
Always she arrives at work on time.
C
She arrives at work on time always.
D
She always arrives at work on time.
Slide 14 - Quizvraag
Choose the correct sentence
A
He rarely eats fast food.
B
Rarely eats he fast food.
C
He eats rarely fast food.
D
He eats fast food rarely.
Slide 15 - Quizvraag
together. / go / They / to the gym / usually
Slide 16 - Open vraag
ten / every / minutes / comes / The / bus / .
Slide 17 - Open vraag
visits / on weekends / occasionally / He / grandparents / his / .
Slide 18 - Open vraag
Adverbs of manner
verwijzingen naar
de manier waarop (hoe)
iets gebeurt
very
,
really
,
incredibly
,
terribly
komen vóór het woord waarover iets is gezegd:
I am
very
angry with you.
My uncle drives
really
dangerously.
Andere bijwoorden komen meestal aan het eind van de zin:
You have to cycle
carefully
Henry left the shop
quietly
Ze kunnen ook vóór het hoofdwerkwoord komen om nadruk te leggen:
Henry
quietly
left the shop
Jason
quickly
ran to the other side.
Slide 19 - Tekstslide
Choose the correct sentence
A
She gracefully danced across the stage.
B
She danced gracefully across the stage.
C
She danced across the stage gracefully.
D
Gracefully she danced across the stage.
Slide 20 - Quizvraag
Choose the correct sentence
A
The dog barked fiercely at the stranger.
B
The dog barked at the stranger fiercely.
C
The fiercely dog barked at the stranger.
D
The dog barked at the fiercely stranger.
Slide 21 - Quizvraag
cooked / dinner / she / slowly / .
Slide 22 - Open vraag
loudly / laughed / They / comedy show / at / the
Slide 23 - Open vraag
smoothly / The car / drove / highway / down / the / .
Slide 24 - Open vraag
Meer lessen zoals deze
Word Order
Maart 2022
- Les met
46 slides
Engels
Middelbare school
vwo
Leerjaar 3
Adverbs of frequentie
Februari 2024
- Les met
13 slides
Engels
Middelbare school
mavo, havo
Leerjaar 2
Adverbs of frequentie
Maart 2024
- Les met
16 slides
Engels
Middelbare school
mavo, havo
Leerjaar 2
Word order: adverbs
Juni 2023
- Les met
14 slides
Engels
Middelbare school
vmbo t
Leerjaar 3
6.2 Word Order of Adverbs
Maart 2024
- Les met
25 slides
Engels
Middelbare school
havo
Leerjaar 3
Word order: adverbs
Maart 2024
- Les met
14 slides
Engels
Middelbare school
vmbo t
Leerjaar 3
2.1 Word Order
September 2021
- Les met
36 slides
Engels
Middelbare school
vwo
Leerjaar 3
word order
Mei 2023
- Les met
20 slides
Engels
Middelbare school
havo, vwo
Leerjaar 2,3