In deze les zitten 17 slides, met interactieve quizzen en tekstslide.
Lesduur is: 30 min
Onderdelen in deze les
Oefentoets Unit 1
Slide 1 - Tekstslide
Lees de zinnen. Vul dan de juiste woorden in. Gebruik: a piece of - capital city - fresh - go out - populated - shave - shoulder-length - wife My uncle's ____ is my aunt.
Slide 2 - Open vraag
Lees de zinnen. Vul dan de juiste woorden in. Gebruik: a piece of - capital city - fresh - go out - populated - shave - shoulder-length - wife Dublin is the ____ of Ireland.
Slide 3 - Open vraag
Lees de zinnen. Vul dan de juiste woorden in. Gebruik: a piece of - capital city - fresh - go out - populated - shave - shoulder - length - wife ____ fruit is very tasty and healthy.
Slide 4 - Open vraag
Lees de zinnen. Vul de vertaling van het juiste woord in. Gebruik: avontuur - best - dorst hebben - golvend - missen - rots - rundvlees - vriendschap I always cook my ____ steak well-done.
Slide 5 - Open vraag
Lees de zinnen. Vul de vertaling van het juiste woord in. Gebruik: avontuur - best - dorst hebben - golvend - missen - rots - rundvlees - vriendschap Do you prefer ____ or straight hair?
Slide 6 - Open vraag
Lees de zinnen. Vul de vertaling van het juiste woord in. Gebruik: avontuur - best - dorst hebben - golvend - missen - rots - rundvlees - vriendschap Our pets really ____ us when we're on holiday.
Slide 7 - Open vraag
Meervoud en voegwoorden Kies de juiste voegwoorden en vul het juiste meervoud in van de woorden tussen haakjes. Gina: What (dish) shall we cook for Ella's surprise party?
Slide 8 - Open vraag
Meervoud en voegwoorden Kies de juiste voegwoorden en vul het juiste meervoud in van de woorden tussen haakjes. I'll cook the main dish, if you make a dessert. She really likes spaghetti (and / but / or) cake.
Slide 9 - Open vraag
Persoonlijke en bezittelijke voornaamwoorden Vervang de woorden tussen haakjes door het juiste persoonlijke of bezittelijke voornaamwoord. Can you wait for ____ (my friend and I) after school?
Slide 10 - Open vraag
Persoonlijke en bezittelijke voornaamwoorden Vervang de woorden tussen haakjes door het juiste persoonlijke of bezittelijke voornaamwoord. Whose book is this? Is it really ____ (Sally)?
Slide 11 - Open vraag
Wederkerende voornaamwoorden Vul de juiste wederkerende voornaamwoorden in.
The bear washes ____.
Slide 12 - Open vraag
Wederkerende voornaamwoorden Vul de juiste wederkerende voornaamwoorden in.
Be careful you two! Don't hurt ____.
Slide 13 - Open vraag
Heden: present simple Maak zinnen in de tegenwoordige tijd. Vul de juiste vorm in van het werkwoord tussen haakjes. (+) The baby ____ a lot. (to cry)
Slide 14 - Open vraag
Heden: present simple Maak van de bevestigende zinnen (+) een ontkennende zin (–).
I am good at sports.
Slide 15 - Open vraag
Heden: present simple Maak van de bevestigende zinnen (+) een vragende zin (–).
Jim has got a black bike.
Slide 16 - Open vraag
Beschrijf kort drie verschillende vakanties. Schrijf per vakantie op hoe de vakantiebestemming heet of wat je er kunt doen. Schrijf ook op hoe de bestemming eruitziet (twee dingen waaraan je deze plek kunt herkennen). Gebruik hele zinnen.