Woordenschat 1.3 Letterlijk of figuurlijk

Woordenschat 1.3
Figuurlijk taalgebruik
1 / 15
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMBOStudiejaar 1

In deze les zitten 15 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

Onderdelen in deze les

Woordenschat 1.3
Figuurlijk taalgebruik

Slide 1 - Tekstslide

Wat betekent letterlijk taalgebruik?

Slide 2 - Open vraag

Wat betekent figuurlijk taalgebruik?

Slide 3 - Open vraag

Figuurlijk taalgebruik
Uitdrukkingen (vaste volgorde woorden): 
  • Jan en alleman
  • Met de noorderzon vertrokken.
  • In de slappe was zitten

Slide 4 - Tekstslide

Figuurlijk taalgebruik
Spreekwoorden (zit een levenswijsheid in): 
  • De appel valt niet ver van de boom.
  • Als er één schaap over de dam is, volgen er meer.
  • Je moet een gegeven paard niet in de bek kijken.

Slide 5 - Tekstslide

Figuurlijk taalgebruik
Metafoor (als je een metafoor gebruikt, geef je iets een naam die eigenlijk hoort bij iets anders) : 
  • Je zit erbij als een zoutzak.
  • Hij is het zwarte schaap van de familie.
  • Zand erover.

Slide 6 - Tekstslide

De klas werd overvallen met meer huiswerk.
A
Letterlijk
B
Figuurlijk

Slide 7 - Quizvraag

Het goede doel strijdt tegen eenzame ouderen.
A
Letterlijk
B
Figuurlijk

Slide 8 - Quizvraag

Ik kan wel door de grond zakken.
A
Letterlijk
B
Figuurlijk

Slide 9 - Quizvraag

Tijdens de oorlog sneuvelden er honderden soldaten.
A
Letterlijk
B
Figuurlijk

Slide 10 - Quizvraag

Tijdens de fietstocht is mijn telefoon gesneuveld.
A
Letterlijk
B
Figuurlijk

Slide 11 - Quizvraag

Het leger valt het land aan met grof geschut.
A
Letterlijk
B
Figuurlijk

Slide 12 - Quizvraag

De dieven overvallen de bank.
A
Letterlijk
B
Figuurlijk

Slide 13 - Quizvraag

Ik ben van slag door die opmerking.
A
Letterlijk
B
Figuurlijk

Slide 14 - Quizvraag

Slide 15 - Video