extra les h4

H2.1 Groepsvorming
Het tot stand komen van bindingen tussen meer dan twee mensen, die elkaar beïnvloeden en samen gemeenschappelijke waarden en normen ontwikkelen
1 / 39
volgende
Slide 1: Tekstslide
MaatschappijleerMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

In deze les zitten 39 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

H2.1 Groepsvorming
Het tot stand komen van bindingen tussen meer dan twee mensen, die elkaar beïnvloeden en samen gemeenschappelijke waarden en normen ontwikkelen

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

H2.1 Groepsvorming
4 soorten bindingen
In- en uitsluiting, in- en outgroup
formele en informele sociale controle
stereotypen en vooroordelen
er niet meer bij willen, kunnen of mogen horen
formele en informele groepen

Slide 2 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Je koopt een brood bij een bakker. welke binding?
A
Affectief
B
Cognitief
C
Economisch
D
Politiek

Slide 3 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Je volgt een workshop cupcakes bakken bij de bakker.
A
Affectief
B
Cognitief
C
Economisch
D
Politiek

Slide 4 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Je gaat altijd naar dezelfde bakker en maakt een praatje met haar. Je deelt lief en leed samen.
A
Affectief
B
Cognitief
C
Economisch
D
Politiek

Slide 5 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Samen met de bakker start je een nieuwe partij: Bakkers voor Beter Brood (BBB) waarmee je voedselkwaliteit op de agenda wil zetten in de Tweede Kamer
A
Affectief
B
Cognitief
C
Economisch
D
Politiek

Slide 6 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Welke is geen situatie waarbij mensen er niet meer bij horen:
Mensen ..... er niet meer bij horen
A
willen
B
zullen
C
kunnen
D
mogen

Slide 7 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies




'Bij je vriendengroep heb je vaak het gevoel dat je er wel bij hoort.'
Om welk soort binding gaat het hier?
'Bij je vriendengroep heb je vaak het gevoel dat je er wel bij hoort.'
Om welk soort binding gaat het hier?
A
Affectieve binding
B
Cognitieve binding
C
Economische binding
D
Politieke binding

Slide 8 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Slide 9 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies




Om welk(e) soort(en) binding gaat het in de afbeelding?
Om welk(e) soort(en) binding gaat het in de afbeelding?
A
Affectieve binding
B
Cognitieve binding
C
Economische binding
D
Politieke binding

Slide 10 - Quizvraag

Bij een rijles is er zowel sprake van een cognitieve binding (kennisoverdracht) en een economische binding (de leerling betaalt de rij-instructeur).

Dit voorbeeld laat zien dat bindingen elkaar niet uitsluiten, maar soms ook hand in hand gaan (pagina 30).



Om welk(e) soort(en) binding gaat het in de afbeelding?
Om welk(e) soort(en) binding gaat het in de video?
A
Affectieve binding
B
Cognitieve binding
C
Economische binding
D
Politieke binding

Slide 11 - Quizvraag

Bij een rijles is er zowel sprake van een cognitieve binding (kennisoverdracht) en een economische binding (de leerling betaalt de rij-instructeur).

Dit voorbeeld laat zien dat bindingen elkaar niet uitsluiten, maar soms ook hand in hand gaan (pagina 30).



Om welk(e) soort(en) binding gaat het in de afbeelding?
Een kind krijgt te horen hoeveel zijn vader van hem houdt
A
Affectieve binding
B
Cognitieve binding
C
Economische binding
D
Politieke binding

Slide 12 - Quizvraag

Bij een rijles is er zowel sprake van een cognitieve binding (kennisoverdracht) en een economische binding (de leerling betaalt de rij-instructeur).

Dit voorbeeld laat zien dat bindingen elkaar niet uitsluiten, maar soms ook hand in hand gaan (pagina 30).



Om welk(e) soort(en) binding gaat het in de afbeelding?
Een moeder geeft haar kind zak- en kleedgeld
A
Affectieve binding
B
Cognitieve binding
C
Economische binding
D
Politieke binding

Slide 13 - Quizvraag

Bij een rijles is er zowel sprake van een cognitieve binding (kennisoverdracht) en een economische binding (de leerling betaalt de rij-instructeur).

Dit voorbeeld laat zien dat bindingen elkaar niet uitsluiten, maar soms ook hand in hand gaan (pagina 30).



Om welk(e) soort(en) binding gaat het in de afbeelding?
Een werknemer krijgt een salarisverhoging van de werkgever
A
Affectieve binding
B
Cognitieve binding
C
Economische binding
D
Politieke binding

Slide 14 - Quizvraag

Bij een rijles is er zowel sprake van een cognitieve binding (kennisoverdracht) en een economische binding (de leerling betaalt de rij-instructeur).

Dit voorbeeld laat zien dat bindingen elkaar niet uitsluiten, maar soms ook hand in hand gaan (pagina 30).



Om welk(e) soort(en) binding gaat het in de afbeelding?
Mohammed loopt stage maar krijgt geen stage vergoeding
A
Affectieve binding
B
Cognitieve binding
C
Economische binding
D
Politieke binding

Slide 15 - Quizvraag

Bij een rijles is er zowel sprake van een cognitieve binding (kennisoverdracht) en een economische binding (de leerling betaalt de rij-instructeur).

Dit voorbeeld laat zien dat bindingen elkaar niet uitsluiten, maar soms ook hand in hand gaan (pagina 30).



Om welk(e) soort(en) binding gaat het in de afbeelding?
Uit onderzoek blijkt dat veel mensen liever een compliment van hun leidinggevende krijgen dan een salarisverhoging
A
Affectieve binding
B
Cognitieve binding
C
Economische binding
D
Politieke binding

Slide 16 - Quizvraag

Bij een rijles is er zowel sprake van een cognitieve binding (kennisoverdracht) en een economische binding (de leerling betaalt de rij-instructeur).

Dit voorbeeld laat zien dat bindingen elkaar niet uitsluiten, maar soms ook hand in hand gaan (pagina 30).



Om welk(e) soort(en) binding gaat het in de afbeelding?
Om welk(e) soort(en) binding gaat het in de video?
A
Affectieve binding
B
Cognitieve binding
C
Economische binding
D
Politieke binding

Slide 17 - Quizvraag

Bij een rijles is er zowel sprake van een cognitieve binding (kennisoverdracht) en een economische binding (de leerling betaalt de rij-instructeur).

Dit voorbeeld laat zien dat bindingen elkaar niet uitsluiten, maar soms ook hand in hand gaan (pagina 30).
§2.2 Sociale cohesie

Slide 18 - Tekstslide

Pagina 34

Slide 19 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

H2.2 Sociale Cohesie
1) Het aantal en de kwaliteit van de bindingen die mensen in een ruimer sociaal kader met elkaar hebben,
2) het gevoel een groep te zijn, lid te zijn van een gemeenschap
3) de mate van verantwoordelijkheid voor elkaars welzijn en
4) de mate waarin anderen daar ook een beroep op kunnen  doen.

Slide 20 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Samenhang in een samenleving
Gedeelde waarden en normen
Dwang
Samenhang en afhankelijkheid zorgt voor zorgzaamheid. Mensen bieden elkaar bijvoorbeeld hulp aan.
Wederzijdse afhankelijkheid
door:

Slide 21 - Tekstslide

Benadruk bij wederzijdse afhankelijkheid dat dit te maken heeft met eigenbelang


Hoe kan eigenbelang zorgen voor binding tussen mensen? Leg dit uit aan de hand van een voorbeeld.
Geef een voorbeeld van een gedeelde waarde en bijbehorende norm in Nederland.

Slide 22 - Open vraag

Soms kan het streven naar voordelen leiden tot het deelnemen aan een groep om door samen te werken die voordelen te bereiken of nadelen te beperken. Denk aan collectieve inkoop van zonnepanelen, elektriciteit of andere zaken.



Hoe kan eigenbelang zorgen voor binding tussen mensen? Leg dit uit aan de hand van een voorbeeld.
Hoe kan eigenbelang zorgen voor binding tussen mensen? Leg dit uit aan de hand van een voorbeeld.

Slide 23 - Open vraag

Soms kan het streven naar voordelen leiden tot het deelnemen aan een groep om door samen te werken die voordelen te bereiken of nadelen te beperken. Denk aan collectieve inkoop van zonnepanelen, elektriciteit of andere zaken.



Hoe kan eigenbelang zorgen voor binding tussen mensen? Leg dit uit aan de hand van een voorbeeld.
Leg uit hoe de overheid door middel van dwang kan zorgen voor binding tussen mensen. Wordt deze binding als stabiel gezien? Leg uit.

Slide 24 - Open vraag

Soms kan het streven naar voordelen leiden tot het deelnemen aan een groep om door samen te werken die voordelen te bereiken of nadelen te beperken. Denk aan collectieve inkoop van zonnepanelen, elektriciteit of andere zaken.



Hoe kan eigenbelang zorgen voor binding tussen mensen? Leg dit uit aan de hand van een voorbeeld.
Er is sprake van sociale cohesie als mensen erbij willen, kunnen en mogen zijn.  Kan er alleen sprake zijn van sociale cohesie bij groepen waarbij iedereen elkaar kent? Leg je antwoord uit.

Slide 25 - Open vraag

Soms kan het streven naar voordelen leiden tot het deelnemen aan een groep om door samen te werken die voordelen te bereiken of nadelen te beperken. Denk aan collectieve inkoop van zonnepanelen, elektriciteit of andere zaken.

Sociale cohesie
Sociale cohesie is het aantal en de kwaliteit van de bindingen 
die mensen in een ruimer sociaal kader met elkaar hebben
het gevoel een groep te zijn, lid te zijn van een gemeenschap, de mate van verantwoordelijkheid voor elkaars welzijn en de mate waarin anderen daar ook een beroep op kunnen doen.

Slide 26 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Toepassen opdracht 6 blz 34
Wat vraag 1 tot en met 5
Hoe: tweetallen
timer
4:00

Slide 27 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Opdracht 6: Manieren om groepen bijeen te houden
1) Gedeelde waarden en normen
2) Wederzijdse afhankelijkheid
3) Wederzijdse afhankelijkheid
4) Wederzijdse afhankelijkheid
5) Dwang of macht


Slide 28 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

H2.2 Sociale Cohesie
1) Het aantal en de kwaliteit van de bindingen die mensen in een ruimer sociaal kader met elkaar hebben,
2) het gevoel een groep te zijn, lid te zijn van een gemeenschap
3) de mate van verantwoordelijkheid voor elkaars welzijn en
4) de mate waarin anderen daar ook een beroep op kunnen  doen.

Slide 29 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Toepassen opdracht 6 blz 34
Wat vraag 6 tot en met 10
Hoe: tweetallen
Bij welk element van sociale cohesie
timer
4:00

Slide 30 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Opdracht 6: bij welk element van sociale cohesie 

6) Groepsgevoel
7) Solidariteit
8) Solidariteit
9) Groepsgevoel en bindingen
10) Bindingen


Slide 31 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

KERNCONCEPT Sociale cohesie (1)
Het aantal en de                                                     die mensen in een ruimer sociaal kader met elkaar hebben, het                                   te zijn,                   van een gemeenschap, de mate van verantwoordelijkheid voor                              , en de mate waarin anderen daar ook een beroep op kunnen doen.
kwaliteit van de bindingen
       gevoel een groep
 lid te zijn  
 elkaars welzijn

Slide 32 - Sleepvraag

Deze slide heeft geen instructies

Bij welk element van sociale cohesie past deze zin het beste?

"we betalen allemaal zorgverzekeringspremie zodat iedereen gebruik kan maken van de gezondheidszorg"
A
aantal van de bindingen
B
kwaliteit van de bindingen
C
de mate van verantwoordelijkheid voor elkaars welzijn
D
het gevoel een groep te zijn

Slide 33 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Bij welk element van sociale cohesie past deze zin het beste?

"Joyce heeft 10.000 volgers op Instagram"
A
aantal van de bindingen
B
kwaliteit van de bindingen
C
de mate van verantwoordelijkheid voor elkaars welzijn
D
het gevoel een groep te zijn

Slide 34 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Slide 35 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies


Om welk type binding gaat het?
'Voor het leggen van elektriciteit is een leerkracht (over het algemeen) afhankelijk van een elektricien.'
A
Affectieve binding
B
Cognitieve binding
C
Economische binding
D
Politieke binding

Slide 36 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies


Om welk type binding gaat het?
'Bij deze binding gaat het om collectieve goederen en diensten, zoals school, ziekenzorg en straatverlichting.'
A
Affectieve binding
B
Cognitieve binding
C
Economische binding
D
Politieke binding

Slide 37 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Ouders die hun kinderen zakgeld geven, hen helpen met huiswerk en met hen praten over de politiek in Nederland hebben met hun kinderen een:
I. affectieve binding.
II. economische binding.
III. cognitieve binding.
IV. politieke binding.

A
Alleen I is juist.
B
I, III en IV zijn juist.
C
I, II en III zijn juist.
D
Alle antwoorden zijn juist.

Slide 38 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Toepassen opdracht 7 & 8 blz 35
Hoe: zelfstandig
tijd: rest van de les

Slide 39 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies