H4 - Trappen van vergelijking

Deutsch Unterricht
1 / 21
volgende
Slide 1: Tekstslide
DuitsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 3

In deze les zitten 21 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Deutsch Unterricht

Slide 1 - Tekstslide

trappen van vergelijking
wat weet je?

Slide 2 - Woordweb

Leerdoelen
kennen
1. Je kunt de vergrotende trap maken.

2. Je kunt de overteffende trap maken.

3. Je kunt de overtreffende trap bij bijvoeglijk naamwoorden op -d, -t en -s maken.

4. Je weet wanneer je een Umlaut plaats bij de vergrotende en overtreffende trap plaatst.


Slide 3 - Tekstslide

Slide 4 - Tekstslide

Slide 5 - Tekstslide

Slide 6 - Tekstslide

Slide 7 - Tekstslide

Slide 8 - Tekstslide

Slide 9 - Tekstslide

Slide 10 - Tekstslide

Slide 11 - Tekstslide

vergelijkingen van gelijke waarden
Vergelijkingen van iets of iemand met iets of iemand dat van gelijke waarde is, benoem je als volgt:
Das Auto von meinem Bruder und das Auto von mir sind gleich (even)groß.
of
Das Auto von meinem Bruder ist genauso (even/net zo)groß wie mein Auto.

Hier wordt het bijvoeglijk naamwoord in de basisvorm gebruikt.

Slide 12 - Tekstslide

Slide 13 - Link

Ihr Auto ist [geel] als sein Auto!
A
gelb
B
gëlber
C
gelber
D
am gelbsten

Slide 14 - Quizvraag

Meine Großeltern leben [het liefst] in der Stadt.
A
am lieber
B
am liebsten
C
liebsten
D
am Liebsten

Slide 15 - Quizvraag

Ich bin schnell. Mein Bruder ist ............
A
schnell
B
schneller
C
sneller
D
schnellst

Slide 16 - Quizvraag

Hengelo ist ......... ....... Tubbergen.
Amsterdam ist ... ................... .
A
großer als, am großten
B
größer dan, am größt
C
groser als, am groosten
D
größer als, am größten

Slide 17 - Quizvraag

Frankfurt ist groß. Hamburg ist größer. Berlin ist [het grootst].

Slide 18 - Open vraag

Vul de vergrotende en overtreffende trap in van stark.
A
sterk, am sterksten
B
stark, am starksten
C
stärker, am stärksten
D
starker, am starksten

Slide 19 - Quizvraag

Ik kan de trappen van vergelijking toepassen
A
Ik kan het
B
Ik moet dit nog leren, maar het komt goed
C
Ik snap het nog niet
D
Ik kan het iemand anders uitleggen

Slide 20 - Quizvraag

Slide 21 - Link