H3 - week 47- zelfstudieles kww, zww, hww

Welkom!
Nederlands
Mevrouw Takken, TNL
tnl@jfc.nl
Ma, Di, wo, vrij

Let op:
Dit is een zelfstudieles
1 / 20
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

In deze les zitten 20 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Welkom!
Nederlands
Mevrouw Takken, TNL
tnl@jfc.nl
Ma, Di, wo, vrij

Let op:
Dit is een zelfstudieles

Slide 1 - Tekstslide

- Verschil werkwoordelijk en naamwoordelijk gezegde
- Benoemen verschillende soorten werkwoorden

Doel: 

- Je ziet of een zin een werkwoordelijk of een naamwoordelijk gezegde heeft.
- Je schrijft het gezegde (werkwoordelijk deel en naamwoordeijk deel) op. 
- Je geeft bij elk werkwoord aan of het een ZWW, KWW of een HWW is. 
In deze zelfstudie:

Slide 2 - Tekstslide

Werkwoordelijk gezegde = alle werkwoorden in een zin.

Ik zou naar school willen lopen
Gezegde - zww en hww
zelfstandig werkwoord
hulp- werkwoord
hulp- werkwoord
Zelfstandig werkwoord = 
-bij dit woord vorm je een plaatje in je hoofd
- Alleen in een zin, of achteraan. 

Slide 3 - Tekstslide

Er bestaan twee soorten zinnen:

1. Het onderwerp doet iets of deed iets;
2. Het onderwerp is iets.

In zin 1 zit een werkwoordelijk gezegde
In zin 2 zit een naamwoordelijk gezegde. 
Actief of 'staat van zijn'
Iemand gooit de bal
actie = gooien
Trump is boos
actie = - 
Eigenschap van Trump is dat hij boos is

Slide 4 - Tekstslide

Bij een naamwoorden gezegde is er geen zww, maar een koppelwerkwoord (kww)

Mijn haar wordt geel  - wordt koppelt [geel] aan mijn haar
NG = wordt [geel] 

wordt noem je hier een koppelwerkwoord
Er zijn zes koppelwerkwoorden: zijn, worden, blijven, blijken, lijken, schijnen.
Werkwoordelijk of naamwoordelijk
naamwoordelijk deel van het gezegde
koppel- werkwoord
onderwerp

Slide 5 - Tekstslide

Bij een naamwoorden gezegde is er geen zww, maar een koppelwerkwoord (kww)

WG = ZWW + HWW
NG = KWW + HWW

KWW+ZWW kan NOOIT!

KWW = zijn, worden, lijken, blijven, schijnen, blijken. 

Werkwoordelijk of naamwoordelijk

Slide 6 - Tekstslide

Wat zijn de werkwoorden?
Aan de deur komen vaak mensen collecteren

Slide 7 - Open vraag

Aan de deur komen vaak mensen collecteren
A
ng
B
wg

Slide 8 - Quizvraag

Aan de deur komen vaak mensen collecteren
Collecteren is hier:
A
ZWW
B
KWW
C
HWW

Slide 9 - Quizvraag

Aan de deur komen vaak mensen collecteren
komen is hier:
A
ZWW
B
KWW
C
HWW

Slide 10 - Quizvraag

Wat zijn de werkwoorden?
Zijn jullie dan op Vlieland?

Slide 11 - Open vraag

Zijn jullie dan op Vlieland?

A
ng
B
wg

Slide 12 - Quizvraag

Zijn jullie dan op Vlieland?
zijn is hier:
A
ZWW
B
KWW
C
HWW

Slide 13 - Quizvraag

Waarom heet een koppelwerkwoord een koppelwerkwoord?

Slide 14 - Open vraag

antwoord: Het koppelwerkwoord koppelt het onderwerp aan hetgeen wat er over het onderwerp gezegd wordt.
Waarom heet een koppelwerkwoord een koppelwerkwoord?

Slide 15 - Tekstslide

Wat is het NG? [vergeet haken niet]
Die jonge docente was mentor van 2B

Slide 16 - Open vraag

antwoord = was [mentor van 2B]
Wat is het NG? [vergeet haken niet]
Die jonge docente was mentor van 2B

Slide 17 - Tekstslide

Wat is het NG? [vergeet haken niet]
Ook in Nederland wordt een warme
zomer heel gewoon

Slide 18 - Open vraag

antwoord = Wordt [heel gewoon]
Wat is het NG? [vergeet haken niet]
Ook in Nederland wordt een warme
zomer heel gewoon

Slide 19 - Tekstslide

Kom je nog steeds niet uit, vraag je docent dan. 
Gelukt?

Slide 20 - Tekstslide