Formuleren H2, HV1 - les 1

Welkom!
Lever je puzzel bij me in. Pak daarna je leesboek. 
1 / 26
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 1

In deze les zitten 26 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Welkom!
Lever je puzzel bij me in. Pak daarna je leesboek. 

Slide 1 - Tekstslide

Vandaag: Formuleren H2
Verwijzen naar de- en het-woorden

Planning:
Uitleg Formuleren H2
Oefenen met LessonUp 
Aan de slag

Slide 2 - Tekstslide

Lesdoelen
Na deze les weet je: 
- Wat verwijswoorden zijn
- Hoe je verwijswoorden op de goede manier gebruikt

Slide 3 - Tekstslide

Welke drie lidwoorden ken je?

Slide 4 - Open vraag

Wat wordt bedoeld met de volgende twee woorden:
de bal en het bal

Slide 5 - Open vraag

Wat wordt bedoeld met de volgende twee woorden?
de portier en het portier

Slide 6 - Open vraag

Wat weet je al?

Slide 7 - Tekstslide

Het meisje ... daar over straat loopt, kijkt vrolijk.
A
die
B
deze
C
dat
D
dit

Slide 8 - Quizvraag

De mooie armband ... ik laatst heb gekregen, is kwijt.
A
die
B
deze
C
dat
D
dit

Slide 9 - Quizvraag

Theorie
Verwijzen naar de- en het-woorden

Slide 10 - Tekstslide

De-woorden
mannelijk
of
vrouwelijk



Verwijzen met die of deze

Slide 11 - Tekstslide

Het-woorden
Onzijdig




Verwijzen met dit of dat

Slide 12 - Tekstslide

Snap je het?

Slide 13 - Tekstslide

De aanvoerder, ..... de zilveren bokaal omhooghield, kwam het podium op.
A
deze
B
die
C
dit
D
dat

Slide 14 - Quizvraag

Het shirt, .... daar hangt, vind ik wel mooi.
A
deze
B
die
C
dit
D
dat

Slide 15 - Quizvraag

Maar .... hier staat me absoluut niet.
A
deze
B
die
C
dit
D
dat

Slide 16 - Quizvraag

Max kreeg straf voor een filmpje van een docent, .... hij op internet plaatste.
A
deze
B
die
C
dit
D
dat

Slide 17 - Quizvraag

Verwijzen naar de- of het-woorden
Een zelfstandig naamwoord is een de- of het-woord. De-woorden zijn mannelijk (m) of vrouwelijk (v) en het-woorden (o) zijn onzijdig. Dit noem je het woordgeslacht. Om te weten of een de-woord mannelijk of vrouwelijk is, kun je dat het beste opzoeken in een woordenboek. 
Als je verwijst naar de-woorden (m of v), gebruik je deze of die
Als je verwijst naar het-woorden (o), gebruik je dit of dat

Slide 18 - Tekstslide

timer
0:30
die
dat
dit
deze
de-woord
het-woord 
de-woord
het-woord 

Slide 19 - Sleepvraag

Onzijdige woorden zijn
A
de -woorden
B
het-woorden

Slide 20 - Quizvraag

Vrouwelijke woorden zijn
A
de -woorden
B
het-woorden

Slide 21 - Quizvraag

Mannelijke woorden zijn
A
de -woorden
B
het-woorden

Slide 22 - Quizvraag

die & deze verwijzen naar ...-woorden
A
de-woorden (znw)
B
het-woorden (znw)
C
een-woorden (znw)
D
de, het & een-woorden (znw)

Slide 23 - Quizvraag

Naar het-woorden verwijs je met
A
Deze en dat
B
Dit en dat
C
Deze en die
D
Die en dat

Slide 24 - Quizvraag

Aan de slag

Blz. 62-63

-Lees de theorie

- maak opdracht 1 (je mag je laptop gebruiken om wat dingen op te zoeken in een online woordenboek!).


Huiswerk:

Opdracht 2 op bladzijde 63

Slide 25 - Tekstslide

Opdracht 1
bataljon – o → het
dienst – m → de
discipline – v → de
fundament – o → het
gemeente – v → de
mechaniek – v en o → de en het
mediatheek – v → de
mozaïek – o → het
raad – m → de
universiteit – v → de
voogdij – v → de
waterschap – o → het

Slide 26 - Tekstslide