H2 Taalverzorging

1 / 14
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 3

In deze les zitten 14 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

Slide 2 - Tekstslide

Wilma (schrikken) wakker, toen onze docent (schreeuwen).
A
schrikt, schreeuwt
B
schrok, schreeuwde
C
schrikt, schreeuwde
D
schrok, schreeuwt

Slide 3 - Quizvraag

(gooien) jij straks je sportkleren in de was, wanneer je je sporttas (uitpakken)?
A
Gooide, uitpakte
B
Gooi, uitpakte
C
Gooi, uitpakt
D
Gooide, uitpakken

Slide 4 - Quizvraag

Vorig jaar (houden) we een groot tuinfeest, omdat mijn ouders jarig (zijn).
A
houden, zijn
B
houden, waren
C
hielden, zijn
D
hielden, waren

Slide 5 - Quizvraag

Als Pim met de bus (gaan), (kunnen) hij het beste via Naarden gaan.
A
ga, kan
B
gaat, kan
C
gaan, kunnen
D
ging, kon

Slide 6 - Quizvraag

Je (melden) je nu ziek, terwijl we juist vandaag een vrije dag (hebben)!
A
meldt, hebben
B
meld, hebben
C
meldde, hadden
D
melde, hadden

Slide 7 - Quizvraag

Alle supporters (juichen), nadat Jamilla zojuist de bal in de kruising (koppen).
A
juichden, kopde
B
juichte, kopte
C
juichen, koppen
D
juichten, kopte

Slide 8 - Quizvraag

Maak een samengestelde zin. Gebruik het voegwoord: 'maar'.
Ik (vinden, tt) geschiedenis niet leuk. Ik (halen, tt) hoge cijfers voor geschiedenis.

Slide 9 - Open vraag

Maak een samengestelde zin. Gebruik het voegwoord 'omdat'.
De bouw van de winkel (zijn, vt) vertraagd. Archeologen (moeten, vt) eerst onderzoek doen.

Slide 10 - Open vraag

Maak een samengestelde zin. Gebruik het voegwoord 'en'.
Een man (staan, vt) gisteren voor de deur. Hij (vertellen, vt) een zielig verhaal over zijn zieke hond.

Slide 11 - Open vraag

Noteer de juiste vorm van het werkwoord.
Henk (hebben) zich aan zijn enkel (blesseren), toen hij gisteren (squashen).

Slide 12 - Open vraag

Noteer de goede vorm.
Voordat de euro (komen), (hebben) we 750 jaar de gulden (gebruiken).

Slide 13 - Open vraag

Noteer de goede vorm.
Lisa (hoeven) vandaag niet met de fiets naar school, want ze (worden) (ophalen) met de auto.

Slide 14 - Open vraag