Kader voorbereiding toets lezen blok 2

Wat moet je kunnen en kennen voor de toets?
- Je herkent een activerende tekst
- Je kunt het publiek van een tekst vaststellen
- Je weet waarom een schrijver een afbeelding gebruikt bij de tekst
- Je kunt verwijswoorden herkennen en toepassen
- Je kunt de functies van de inleiding en het slot herkennen en toepassen
- Je kunt een tekst samenvatten in kernzinnen en in de hoofdgedachte
- Je moet de verschillende tekstdoelen en tekstsoorten kunnen benoemen en herkennen
1 / 17
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 3

In deze les zitten 17 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Wat moet je kunnen en kennen voor de toets?
- Je herkent een activerende tekst
- Je kunt het publiek van een tekst vaststellen
- Je weet waarom een schrijver een afbeelding gebruikt bij de tekst
- Je kunt verwijswoorden herkennen en toepassen
- Je kunt de functies van de inleiding en het slot herkennen en toepassen
- Je kunt een tekst samenvatten in kernzinnen en in de hoofdgedachte
- Je moet de verschillende tekstdoelen en tekstsoorten kunnen benoemen en herkennen

Slide 1 - Tekstslide

Activeren
Activeren is een tekstdoel. Een schrijver wil de lezer aanzetten tot handelen of activeren. 

Tekstvorm                                        doel van de schrijver                                        kenmerken
- reclametekst                               - een product verkopen                                 - opvallende woorden
- advertentie                                   - de lezer geld laten geven                          - weinig tekst
                                                                  aan een goed doel                                       - opvallende opmaak
                                                                                                                                                - speciale woorden om over te halen


* ingezonden brief                        - gedrag van de lezer veranderen            * speciale woorden om over te halen
* folder                                                - de lezer in actie laten komen                  * zorgvuldig de goede woorden kiezen
* blog                                                                                                                                     * soms opvallende opmaak
* artikel in krant
* artikel in tijdschrift

Slide 2 - Tekstslide

Publiek vaststellen
Een schrijver denkt niet alleen na over het doel van zijn tekst, maar ook over het PUBLIEK, de lezers waar hij de tekst voor schrijft.
* Een algemeen publiek is "bijna iedereen"  
* Een speciale doelgroep is een bepaalde groep mensen. Speciale doelgroepen zijn bijvoorbeeld:
- kinderen                                                   - mensen met een bepaalde hobby
- jongeren                                                   - mensen met een bepaald beroep
- volwassenen
- ouderen
- mannen
- vrouwen

Slide 3 - Tekstslide

Afbeelding
In activerende teksten zie je bijna altijd afbeeldingen. De afbeeldingen kunnen verschillende bedoelingen hebben, bijvoorbeeld:

Een afbeelding trekt de aandacht van de lezer.

Een afbeelding is nodig om de tekst te begrijpen.

Een afbeelding maakt de tekst duidelijker.

Een afbeelding maakt de tekst grappig.

Een afbeelding geeft een bepaalde sfeer of maakt de tekst aantrekkelijk.

Slide 4 - Tekstslide

Zelf oefenen
Maak blok 2.5 lezen onderdeel A tekstdoelen

EN

Maak blok 2.5 lezen onderdeel B plusopdracht: tekstdoelen

Slide 5 - Tekstslide

Opbouw van alinea's
In goed opgebouwde zinnen en alinea’s komen geen onnodige herhalingen voor. In plaats van eerder genoemde woorden of zinnen gebruikt de schrijver verwijswoorden. Die kunnen terugverwijzen naar een woord, een groepje woorden of een hele zin. Als je actief leest, houd je in de gaten of je begrijpt waar verwijswoorden zoals hij, zij, dat, die en daar naar verwijzen.

Slide 6 - Tekstslide

Vul het juiste verwijswoord in.
Kies uit: die, dat

Chris is een jongetje ...... graag voetbalt.


Slide 7 - Open vraag

Waarnaar verwijst het dikgedrukte woord?

Voorzichtig haalt hij ZE met een pincet van een natgemaakte envelop. Zo gaan de postzegels niet kapot.
‘ze’ verwijst naar:

Slide 8 - Open vraag

Waarnaar verwijst het dikgedrukte woord?

Paul verzamelt postzegels. HIJ heeft er inmiddels al honderden.

Hij verwijst naar....

Slide 9 - Open vraag

Waarnaar verwijst het dikgedrukte woord?

Paul is zuinig op zijn verzamelde postzegels. Hij heeft ZE allemaal in plastic mapjes gestopt.
Ze verwijst naar:....

Slide 10 - Open vraag

Zelf oefenen
Maak blok 2.5 lezen onderdeel C opbouw in alinea's 

Slide 11 - Tekstslide

Je weet hoe een schrijver een tekst begint en afsluit
In de inleiding van een tekst probeert de schrijver de aandacht van de lezer te trekken. Er zijn verschillende manieren om dat te doen. Je noemt dit ook wel de functies van de inleiding:
- het onderwerp van de tekst noemen;

- een belangrijke vraag over het onderwerp stellen; 

- een probleem noemen; 

- een grappig of herkenbaar verhaaltje vertellen; 

- iemands persoonlijke ervaring vertellen; 

- de aanleiding noemen waardoor de tekst geschreven is – er gebeurde iets, waardoor het logisch was om nu deze tekst te schrijven. Voorbeelden: er is een onderzoek gedaan, er is een boek verschenen, iets is in het nieuws of het is een bepaalde datum, periode of seizoen

Slide 12 - Tekstslide

Je weet hoe een schrijver een tekst begint en afsluit
In het slot rondt de schrijver de tekst af. Ook dit kan op verschillende manieren. De functies van een slot kunnen zijn:
- een samenvatting geven;

- een conclusie trekken; 

- antwoord geven op een belangrijke vraag; 

- de oplossing voor een probleem geven; 

- een advies geven of een oproep doen.

Slide 13 - Tekstslide

Kernzin
In alinea zit een kernzin. Dit is de belangrijkste zin van een alinea. De kernzin is meestal de eerste of de laatste zin van een alinea, soms ook de tweede zin.

- Als het de eerste ( of tweede) zin is, dan volgt er een uitleg of een voorbeeld.
- Als het de laatste zin is, dan staat er een conclusie of een samenvatting van de alinea

Je moet dit goed beheersen, dit komt nog heel vaak terug. Als je goed bent in het benoemen van de kernzin, dan kun je ook goed een samenvatting schrijven.

Slide 14 - Tekstslide

Een tekst samenvatten
Om een tekst samen te vatten, ga je op zoek naar de belangrijkste informatie, oftewel de hoofdzaken van een tekst. Deze vind je in de kernzinnen.
De rest van de alinea's bestaat uit uitleg en voorbeelden bij de kernzin, dat zijn de bijzaken van de tekst. Bijzaken neem je niet op in je samenvatting.
Uitzondering hierop zijn schoolboekteksten, want daarin heb je de uitleg en de voorbeelden nodig om de stof goed te kunnen begrijpen.

De kortste samenvatting van een tekst geef je als je de hoofdgedachte van de tekst onder worden brengt. Om de hoofdgedachte te vinden, stel je jezelf deze vraag: wat vertelt de schrijver over het onderwerp van de tekst? De hoofdgedachte is één zin en het is nooit een vraag.

Slide 15 - Tekstslide

Zelf oefenen
Maak blok 2.5 lezen onderdeel D tekstopbouw en samenvatten

EN

Maak blok 2.5 lezen onderdeel E plusopdracht: tekstopbouw en samenvatten

Slide 16 - Tekstslide

Tekstdoelen en tekstsoorten
Tekstdoel
de schrijver wil
tekstsoorten
informeren
dat je iets te weten komt
artikel in een krant of tijdschrift, nieuwsbericht, schoolboektekst
overtuigen
dat je dezelfde mening krijgt als hij heeft
reactie op een website, een ingezonden brief
waarschuwen
dat je iets niet doet
reclametekst, advertentie, folder
activeren (tot handelen aanzetten)
dat je iets gaat doen
reclametekst, advertentie
instrueren
uitleggen hoe je iets moet doen
gebruiksaanwijzing, recept, handleiding
adviseren
je raad geven
folder (bijv. van de apotheek)
amuseren
je vermaken
verhaal, strip, mop

Slide 17 - Tekstslide