3D, K: Bespreken toetsen

Toets bespreken H3 + H6
KADER
1 / 37
volgende
Slide 1: Tekstslide
WiskundeMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 3

In deze les zitten 37 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Toets bespreken H3 + H6
KADER

Slide 1 - Tekstslide

Planning
- Hoe gaan de komende twee weken eruitzien?
- Toets H3 en H6 bespreken

Slide 2 - Tekstslide

Hoe zien de komende weken eruit?

Veel herhalen!
- Bespreken toets H3 en H6
- Herhalen H3
- Herhalen H6
- Bespreken toets H9
- Herhalen H9

Slide 3 - Tekstslide

Toets H3 + H6

Slide 4 - Tekstslide

Hoe kun je dit goed omschrijven?

Slide 5 - Tekstslide

Wat betekent een lineaire grafiek?

Wat betekent een vloeiende kromme?

Slide 6 - Tekstslide

Wat zijn variabelen?

Wat zijn eenheden?

Slide 7 - Tekstslide

Slide 8 - Tekstslide

Wat is een maximum?

Wat is een minimum?

Slide 9 - Tekstslide

Klopt dit? Hoe weet je dat?

Slide 10 - Tekstslide


Regelmaat: er komt per stap (uur) steeds hetzelfde bij

Hoe kun je dit berekenen?

Slide 11 - Tekstslide


Formule

Variabele onderin de tabel = begingetal + / - richtingscoëfficiënt x variabele bovenin de tabel

Slide 12 - Tekstslide

Variabele verticaal = begingetal
+/- r.c. x variabele horizontaal
Wat is verticaal?
Wat is horizontaal?

Slide 13 - Tekstslide

Verschil verticaal :
aantal stappen horizontaal

Slide 14 - Tekstslide



Maximum: het hoogste punt van de lijn

Slide 15 - Tekstslide



Minimum: het laagste punt van de lijn

Slide 16 - Tekstslide



Periode: één beweging
2 seconden want elke 2 seconden gaat het opnieuw. 

Slide 17 - Tekstslide




Hoeveel seconden zitten er in een minuut?

Slide 18 - Tekstslide

Hoe kun je dit zien?

Slide 19 - Tekstslide

Hoe kun je dit zien?

Slide 20 - Tekstslide



Hoe vul je de getallen in?
Toetsweek: tekenen! 

Slide 21 - Tekstslide

Welke afstand kun je invullen?

Slide 22 - Tekstslide

3 seconden invullen (kan ook in één keer)

0,31 x 3 = 0,93
wortel (0,93) = 0,96...
3,6 - ANS = 2,63... 

Slide 23 - Tekstslide

Slide 24 - Tekstslide

Slide 25 - Tekstslide

Zijn er vragen?
Lastige onderwerpen?

Slide 26 - Woordweb

Hoofdstuk 9

Slide 27 - Tekstslide

Wat is hier fout? Waar let je altijd op?

Slide 28 - Tekstslide

Wat zijn de stappen verticaal?
Wat zijn de stappen horizontaal?

Slide 29 - Tekstslide

Vraag 4 t/m 7
Welk aantal liters is het maximum?

Welke stapgrootte kies je op de verticale as? (welke variabele hoort daarbij?)
Leg je antwoord uit. (hoeveel hokjes mag je gebruiken?

Na hoeveel uur is het zwembad helemaal leeg? (hoeveel liter zit er dan nog in?) 
Laat  een berekening zien

Welke stapgrootte kies je op de horizontale as? (welke variabele hoort daarbij?)
Leg je antwoord uit. (hoeveel hokjes mag je gebruiken?

Slide 30 - Tekstslide

Vraag 8 t/m 10
Lisa betaalt in Maart 188,50
Hoeveel keer is zij deze maand met de trein
gegaan? Laat een berekening zien.
We zijn hier niet streng geweest met inklemmen omdat het geen vergelijking is. 

Vanaf hoeveel keer met de trein reizen is een trajectkaart goedkoper?
Laat een berekening zien.
Dit is inklemmen. Je gaat op zoek naar a!
Je moet meerdere voorbeelden laten zien.

Wat voor soort lijn is prijs in euro = 300            (op welke as staat prijs in euro?)


Slide 31 - Tekstslide

Wat is de somformule? En een verschilformule?

Slide 32 - Tekstslide

Wat kun je met de somformule berekenen?


De verdiensten (of iets anders) bij elkaar

Slide 33 - Tekstslide

Vraag 13 t/m 16
Schrijf de inkomsten op per dag (groene lijn)

Schrijf de uitgaven op per dag (rode lijn)

Bereken de winst per dag (groen - rood)

Op welke dag(en) is de meeste winst gemaakt). 
Leg je antwoord uit. (het verschil tussen de twee punten is het grootste)

Slide 34 - Tekstslide

6x - 24 = 2x + 4
10M + 15 = 8M + 30

Slide 35 - Tekstslide

Vraag 19 t/m 21
Maak een vergelijking 
Formule 1  = Formule 2
30 + 0,35t = 50 + 0,25t

Na hoeveel minuten zijn deze bedrijven even duur? Laat een berekening zien.
Dit kan met de balansmethode of tabellen

Bereken bij welk bedrijf Claire het voordeligst uit is als zij 2 uur de scooter wil huren.
De tijd is in minuten dus je vult 120 minuten in bij beide formules en daarna schrijf je de conclusie op.

Slide 36 - Tekstslide

Zijn er vragen?
Lastige onderwerpen?

Slide 37 - Woordweb