Les verbes réguliers en -er

1 / 20
volgende
Slide 1: Tekstslide
FransMiddelbare schoolvmbo t, mavo, havo, vwoLeerjaar 1-6

In deze les zitten 20 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 15 min

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

de regelmatige ww  


 
de regelmatige ww  op -er en
- ir in de présent

Slide 2 - Tekstslide

Les buts
  • Aan het einde van deze LessonUp weet je met welke stappen je een regelmatig werkwoord op -er vervoegt. 
  • Heb je geoefend met het vervoegen van regelmatige werkwoorden op -er.
  • Ken je de uitzonderingen en bijzonderheden bij regelmatige werkwoorden op -er.

Slide 3 - Tekstslide

Regelmatige werkwoorden 
In het Frans zijn er drie groepen regelmatige werkwoorden: 
  1. Werkwoorden op -er
  2. Werkwoorden op -ir
  3. Werkwoorden op -re

Deze LessonUp gaat alleen over de werkwoorden op -er. Dat zijn er meer dan 280!
VB
Aimer, parler, manger, voyager, marcher, jouer
VB
Choisir, mentir, avertir, finir, punir, remplir, réussir
VB
Vendre, répondre, perdre, mordre, entendre, descendre, correspondre, attendre

Slide 4 - Tekstslide

De regel 
  1. Haal -er van het hele werkwoord af om de stam te vinden:  Jouer    jou
  2. Je moet nu uitzoeken welk onderwerp er wordt gebruikt. Wie 'doet' het werkwoord? 
  3. Zet nu de juiste uitgang achter het werkwoord. 

Een werkwoord bestaat altijd uit een persoonsvorm, een stam en een uitgang. De uitgang plak je direct achter de stam. 
VB: Je joue
sarah joue
sarah et sofia jouent     ( elles) 
le chat mange             ( il) 
les chats  mangent              ( ils) 
Ik = je
jij = tu
hij = il
zij = elle
men/wij = on
wij = nous
jullie/u = vous
zij (meervoud) = ils/elles
Je = e
Tu = es
il/elle/on = e
nous = ons
vous = ez
ils/elles = ent

Slide 5 - Tekstslide

het er werkwoord
het er werkwoord

Slide 6 - Tekstslide

La roue
Vervoeg het regelmatige werkwoord au présent.

Slide 7 - Tekstslide

de ww op er

Slide 8 - Tekstslide

Vervoeg het volgende werkwoord:
Hij valt (tomber)
A
il tomber
B
il tomba
C
il tombe
D
il tombes

Slide 9 - Quizvraag

ils (parler)

Slide 10 - Open vraag

je (parler)

Slide 11 - Open vraag

Vervoeg het volgende werkwoord:
Zij ontmoeten (rencontrer)
A
il rencontre
B
elle rencontre
C
ils rencontrent
D
nous rencontrons

Slide 12 - Quizvraag

tu (arriver)
A
arrives
B
arrivent
C
arrive
D
arrivons

Slide 13 - Quizvraag

Vervoeg het volgende werkwoord:
jij blijft (rester)
A
je restes
B
tu restes
C
je reste
D
tu restent

Slide 14 - Quizvraag

vous (demander)
A
demandent
B
demandons
C
demande
D
demandez

Slide 15 - Quizvraag

UItzonderingen / bijzonderheden
Als een werkwoord begint met een klinker of h, dan gebruik je in de ik-vorm geen je maar j'
VB: J'habite, j'aime, j'adore

Als de stam van een werkwoord eindigt op een g, dan gebruik je in de nous-vorm de uitgang          -eons in plaats van -ons
VB: Nous voyageons, nous mangeons

Slide 16 - Tekstslide

Vervoeg het volgende werkwoord:
ik woon
A
je habite
B
j'habite
C
je'abite
D
j''''''''

Slide 17 - Quizvraag

Vervoeg het volgende werkwoord:
Wij reizen (voyager)
A
nous voyagons
B
nous voyageons
C
vous voyageez
D
vous voyagez

Slide 18 - Quizvraag

extra opdracht
hebben wij nog tijd voor een oefening? 

Slide 19 - Tekstslide

doel bereikt? 

Slide 20 - Tekstslide