Dorpskrant les 10: hoe en wat ?
1 / 19
Lesduur is: 40 minOnderdelen in deze les
Slide 1 - Tekstslide
Slide 2 - Tekstslide
Slide 3 - Tekstslide
Slide 4 - Tekstslide
Slide 5 - Tekstslide
Er moeten minimaal vijf tekstdoelen in de krant verwerkt worden. Iedere tekst heeft een ander tekstdoel.
A
Waar
B
Niet waar
Slide 6 - Quizvraag
De teksten moet ik een duidelijke opbouw geven.
A
Ja, door gebruik te maken van inleiding, middenstuk, slot.
B
Ja, voor de meeste teksten: inleiding, middenstuk en slot. Voor een aantal artikelen is dit niet realistisch. Bijvoorbeeld bij de uitwerking van een puzzel in de krant.
C
Nee, dit hoeft niet.
Slide 7 - Quizvraag
De teksten hebben geen alinea-indeling nodig.
A
Waar
B
Niet waar
Slide 8 - Quizvraag
Ik moet de dorpsbewoners en gebeurtenissen zelf bedenken.
A
Waar
B
Niet waar
Slide 9 - Quizvraag
Ik moet ervoor zorgen dat de dorpsbewoners van alles meemaken.
A
Niet waar
B
Waar
Slide 10 - Quizvraag
In iedere tekst moet ik drie stijlfiguren verwerken.
A
Waar
B
Niet waar
Slide 11 - Quizvraag
In iedere tekst moet ik één stijlfiguur worden verwerkt en in totaal moeten er in de complete krant minimaal drie verschillende stijlfiguren gebruikt worden.
A
Waar
B
Niet waar
Slide 12 - Quizvraag
Ik hoef geen rekening te houden met de taalverzorging in de krant.
A
Niet waar
B
Waar
Slide 13 - Quizvraag
Hoeveel meervoudsvormen, verwijzingen, samenstellingen en samentrekkingen moeten wij verwerken in onze krant?
A
Van iedere vorm moeten er zes verwerkt worden.
B
Van iedere vorm moeten er drie verwerkt worden.
C
Van iedere vorm moet er maar 1 verwerkt worden.
D
Van iedere vorm moeten er vier verwerkt worden.
Slide 14 - Quizvraag
De woorden die wij gebruiken om de spellingsregels op toe te passen (meervoudsvormen, samenstellingen, samentrekkingen, verwijzingen) moeten wij onderstrepen in de krant.
A
Waar
B
Niet waar
Slide 15 - Quizvraag
Als ik te laat ben met inleveren, dan...
A
heeft dit geen consequenties.
B
heeft dit consequenties.
Slide 16 - Quizvraag
De dorpskrant moet na de meivakantie worden ingeleverd.
A
Niet waar, want dan is het Goede Vrijdag
B
Waar, want dat staat in SomToday.
C
Geen idee.
D
Niet waar, want ik hoef niets in te leveren.
