4. Ir a + infinitief, met richting naar/ Ir en + vervoermiddel.
5. Richting aangeven ( dar direcciones).
Mirar los ejercicios
Slide 2 - Tekstslide
Salamanca
fachada de la universidad
Rana en la fachada de la universidad
La Casa de las Conchas
Las catedrales nueva y vieja
La Plaza Mayor
Slide 3 - Tekstslide
Tarea 3 pag. 81
13
oplossing
11- k
12-b
13-d
14- h
15-g
16- f
17-e
18-i
Slide 4 - Tekstslide
Indicar el camino : a pie o en bicicleta
tienes que
tiene que
Slide 5 - Tekstslide
Slide 6 - Tekstslide
Slide 7 - Tekstslide
Sommige Onregelmatige Werkwoorden
Querer
Preferir
Poder
Probar
Dormir
Volver
Pedir
Slide 8 - Tekstslide
UNIDAD 7
Slide 9 - Tekstslide
Slide 10 - Tekstslide
47
5
1
15
3
7
9
11
13
8
6
2
10
4
12
14
timer
3:00
Slide 11 - Tekstslide
Deberes
TB.:p.64, oef.3a: Ordene este diálogo.
p.65, oef.4a.
WB.: p.68, oef. 3b, 5, + 2 zinnen maken met de drie werkwoorden van de oefening 5, totaal 6 zinnen. Bijvoorbeeld: "Reservamos una excursión a Pollensa".
Lesduur is: 60 min
