Werkwoord Spelling

• Nederlands
• Middelbare school
• vmbo b, k
• Leerjaar 2,3

Wat ga je vandaag leren en doen?

Je gaat de spellingregels van de tegenwoordige tijd en de verleden tijd herhalen en toepassen in verschillende opdrachten.

Hoe vind je de persoonsvorm in een zin? Er zijn meerdere antwoorden mogelijk

1. Het is het 1e woord in de zin
2. Maak de zin vragend
3. Zet de zin in een andere tijd
4. Het woord naast de persoon

Wat is de persoonsvorm:
Ons vliegtuig landt een uur later dan gepland.

1. Ons vliegtuig
2. landt
3. een uur later
4. gepland

Wat is de persoonsvorm:
Mijn ouders wachten in de aankomsthal.

1. Mijn ouders
2. wachten
3. in
4. de aankomsthal

Wat is de persoonsvorm:
De fysiotherapeut masseert de benen van de voetballers.

1. De fysiotherapeut
2. masseert
3. de benen
4. voetballers

Wat is de persoonsvorm:
Na de wedstrijd rustten de voetballers uit.

1. Na de wedstrijd
2. rustten
3. de voetballers

Wat is de persoonsvorm:
Zodra het regende, trokken ze verder naar een andere plek.

1. Zodra
2. regende
3. trokken
4. een andere plek

Wat is de juiste vorm van het werkwoord?

Hij (bieden) een hoog bedrag.

1. bied
2. biedt

Wat is de juiste vorm van het werkwoord in tegenwoordige tijd?
Hij ( worden) morgen 15.

Wat is de juiste vorm van het werkwoord?

(vinden) jij thee lekker?

1. Vind
2. Vindt

Hoe schrijf het werkwoord in de verleden tijd?

Hij (rekenen) het bedrag uit.

Hoe schrijf je het werkwoord in de verleden tijd?

Ik (bakken) eieren

Hoe schrijf je het voltooid deelwoord?

Zij hebben (dansen).

1. gedanst
2. gedansd

Stel één vraag over iets dat je nog niet zo goed
hebt begrepen.

Noteer één ding op dat je deze les hebt geleerd en niet meer vergeet.