M2: betoog herhaling

Betoog
TOETS: MAANDAG 15 JANUARI

Planning vandaag:
- Terugblik en regels
- Lezen
- Spelling
- Uitleg betoog
1 / 34
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMBOStudiejaar 2-4

In deze les zitten 34 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 120 min

Onderdelen in deze les

Betoog
TOETS: MAANDAG 15 JANUARI

Planning vandaag:
- Terugblik en regels
- Lezen
- Spelling
- Uitleg betoog

Slide 1 - Tekstslide

Terugblik en regels
Hoe is het (gegaan)?

Respect (= 1 iemand aan het woord, aardig zijn voor elkaar, zijn allemaal mensen die het goed bedoelen :-))

Terugblik afspraken: praten, lachen, contact zoeken klasgenoten, uitdagen, discussie starten, kauwgom = 1 waarschuwing = naam op het bord. 2e keer waarschuwen is nablijven. Storend blijven = rode kaart




Slide 2 - Tekstslide

Lezen
BOEKOPDRACHT INLEVEREN: UITERLIJK 1 FEBRUARI!
timer
15:00

Slide 3 - Tekstslide

Enkele spellingsvragen
Waarom?

Hier word je ook op beoordeeld op de toets

Slide 4 - Tekstslide

Hij (verantwoorden) zich tegenover school
A
Verantwoord
B
Verantwoordt

Slide 5 - Quizvraag

(Vinden) jij een betoog schrijven leuk?
A
Vind
B
Vindt

Slide 6 - Quizvraag

Ik heb vandaag (stofzuigen)
A
Gestofzuigt
B
Gestofzuigd
C
Stofgezuigt
D
Stofgezuigd

Slide 7 - Quizvraag

Wat is goed geschreven?
A
Eraan herinneren
B
Er aan herinneren

Slide 8 - Quizvraag

Wat is goed geschreven?
A
Stage lopen
B
Stagelopen

Slide 9 - Quizvraag

Wat is goed geschreven?
A
Autoverzekering
B
Auto verzekering

Slide 10 - Quizvraag

Wat is goed geschreven?
A
Café eigenaar
B
Caféeigenaar
C
Café-eigenaar
D
Cafe-eigenaar

Slide 11 - Quizvraag

Betoog

Slide 12 - Woordweb

Leerdoelen
  • Je leert wat een betoog is.
  • Je leert wat een goede opbouw is van een betoog. 
  • Je leert de begrippen standpunt, argument, tegenargument en weerlegging. 
  • Je leert een betoog schrijven

Wat is het doel van je betoog?

Slide 13 - Tekstslide

Wat schrijf je in de inleiding van het betoog?

Slide 14 - Open vraag

Opbouw van een betoog (inleiding)
- Besteed tijd aan je titel! Verzin deze op het allerlaatst.

Inleiding met onderwerp, stelling of standpunt en kort je mening

Slide 15 - Tekstslide

In de kern ga je minstens 2 argumenten gebruiken. Wat gebruik je bij het formuleren van de argumenten?

Slide 16 - Open vraag

Opbouw van een betoog (kern)

* Leg je mening uit met argumenten.
 * Geef elk argument een aparte alinea.
 * Gebruik signaalwoorden voor de opsomming van de argumenten
     (ten eerste, bovendien, ook,…..)
  * Gebruik signaalwoorden die een reden aangeven. (omdat, want, daarom, ….)

Slide 17 - Tekstslide

Geef je in het slot nog nieuwe informatie of een nieuw argument?
A
Ja
B
Nee

Slide 18 - Quizvraag

Opbouw van een betoog (slot)

* Herhaal je mening over het onderwerp.
* Geef een conclusie en gebruik hierbij een concluderend signaalwoord. (dus, dan ook, concluderend, kortom….)

GEEF GEEN NIEUW ARGUMENT MEER

Vergeet tot slot de titel niet en let heel goed op spelling, interpunctie en formulering.

Slide 19 - Tekstslide

Titel
Zorg ervoor dat de titel aanspreekt, nieuwsgierig maakt en aansluit bij de tekst. 

               Daarom is het vaak makkelijker om je titel pas aan het eind te verzinnen!

Slide 20 - Tekstslide

Wat zet je niet in de inleiding
- Argumenten
- Algemene opmerkingen: 'zoals iedereen weet...'
- Beginnen met 'ik' doe je NOOIT

Slide 21 - Tekstslide

Formuleer een stelling bij het onderwerp: klimaat

Slide 22 - Open vraag

Wat is het verschil tussen een stelling en een standpunt?

Slide 23 - Open vraag

Stelling en standpunt
Stelling: vliegen binnen Europa moet verboden worden

Standpunt: ik ben het eens met de stelling
OF 
ik ben het oneens met de stelling
(niet allebei een beetje)

Slide 24 - Tekstslide

MIDDENSTUK:
  • Verdeel het in twee alinea's (ongeveer gelijke lengte)
  • Per alinea één argument (incl. onderbouwing)
  • Altijd goed dit argument toe te lichten met een voorbeeld 

Slide 25 - Tekstslide

SLOT
  • Herhaling van je mening (dus ik vind....)
  • (kortom, zoals we zagen, zoals is gebleken)
  • Conclusie (al met al, dus, derhalve, daarom, concluderend, hieruit volgt)
  • Niet: enkel de samenvatting van de argumentatie

Slide 26 - Tekstslide

Het zal mij verbazen als dit jaar de carnavalsoptocht in Den Bosch doorgaat. [Er wordt namelijk een erg harde wind voorspeld.]
A
Standpunt
B
Argument

Slide 27 - Quizvraag

Marcus is duidelijk te veel bezig geweest met de beest uithangen; nu heeft hij een flinke studievertraging opgelopen!

Wat is het argument in bovenstaande argumentatie?
A
Marcus heeft een flinke studievertraging opgelopen.
B
Marcus is duidelijk te veel bezig geweest met de beest uithangen.

Slide 28 - Quizvraag

[Het Nederlands verloedert] want jongeren gebruiken steeds meer Engelse woorden als spam, hacken, gamen, cool, relaxed en chill.
A
Argument
B
Standpunt

Slide 29 - Quizvraag

Ik denk niet dat de PVV veel stemmen zal krijgen bij de verkiezingen, want ik denk dat veel kiezers erg tevreden zijn over het beleid van premier Rutte.

Wat is het standpunt in bovenstaande argumentatie?
A
Ik denk niet dat de PVV veel stemmen zal krijgen bij de verkiezingen
B
Ik denk dat veel kiezers erg tevreden zijn over het beleid van premier Rutte

Slide 30 - Quizvraag

De zomer is lekker warm geweest

Is dit een feit of een mening?
A
Feit
B
Mening

Slide 31 - Quizvraag

Roken is slecht voor de gezondheid

Feit of mening?
A
Feit
B
Mening

Slide 32 - Quizvraag

Beoordeling toets

Slide 33 - Tekstslide

Opdracht
Schrijf je een betoog over de stelling:

Vuurwerk moet verboden worden

Slide 34 - Tekstslide