8. Je kent de betekenis van de begrippen: Oligarchie, monarchie, aristocratie, tirannie, democratie, directe democratie, politiek. (R)
9. Je kunt het verschil tussen een oligarchie en een aristocratie uitleggen. (T1)
10. Je weet hoe de democratie in Athene werkte. (T1)
11. Je kunt verschillen en overeenkomsten tussen de Atheense democratie en onze democratie opnoemen. (T2)
12. Je kunt uitleggen waarom de Grieken zich allemaal Griek voelden, ondanks de grote onderlinge verschillen. (T2)
13. Je kunt uitleggen wat er tijdens de Ionische opstand gebeurde. (T1)
14. Je kunt uitleggen hoe de Grieken met de Perzen in oorlog raakten. (T1)
15. Je kunt aangeven wat de gevolgen van de Perzische oorlog waren.(T1)