Communicatiemodel

Welke component uit het communicatiemodel?

Rayan BELT naar Vincenzo om te vragen
of ze gaan voetballen.
A
ontvanger
B
zender
C
boodschap
D
kanaal
1 / 24
volgende
Slide 1: Quizvraag
NederlandsSecundair onderwijs

In deze les zitten 24 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 20 min

Onderdelen in deze les

Welke component uit het communicatiemodel?

Rayan BELT naar Vincenzo om te vragen
of ze gaan voetballen.
A
ontvanger
B
zender
C
boodschap
D
kanaal

Slide 1 - Quizvraag

Welke component uit het communicatiemodel?

Dieuwke mailt naar MEVROUW DE MOL
om extra uitleg te krijgen.
A
ontvanger
B
zender
C
boodschap
D
kanaal

Slide 2 - Quizvraag

Welke component uit het communicatiemodel?

Arvid fluistert in de les OF HIJ NAAR TOILET MAG.
A
ontvanger
B
zender
C
boodschap
D
kanaal

Slide 3 - Quizvraag

Geef mij een teksttype.

Slide 4 - Woordweb

Slide 5 - Tekstslide

Wat is het hoofddoel
van de vorige afbeelding?
A
informeren
B
ontspannen
C
overtuigen
D
mening geven

Slide 6 - Quizvraag

Wat is het nevendoel
van de vorige afbeelding?
A
informeren
B
ontspannen
C
overtuigen
D
mening geven

Slide 7 - Quizvraag

Slide 8 - Tekstslide

Wat is het hoofddoel
van de vorige afbeelding?
A
informeren
B
ontspannen
C
overtuigen
D
mening geven

Slide 9 - Quizvraag

Slide 10 - Tekstslide

Wat is het hoofddoel
van de vorige afbeelding?
A
informeren
B
ontspannen
C
overtuigen
D
instructie geven

Slide 11 - Quizvraag

Maak een zin waarin
het onderwerp een woord is.

Slide 12 - Open vraag

Maak een zin waarin
het onderwerp een woordgroep is.

Slide 13 - Open vraag

Maak van het onderwerp in deze zin een zin:

Mama kookt heel lekker.

Slide 14 - Open vraag

Is dit een open of gesloten vraag?
'Wil je me de bordstift even doorgeven?'
A
open vraag
B
gesloten vraag

Slide 15 - Quizvraag

Is dit een open of gesloten vraag?
'Hoe oud ben jij al?'
A
open vraag
B
gesloten vraag

Slide 16 - Quizvraag

Is dit een open of gesloten vraag?
'Waarom vind jij Nederlands zo leuk?'
A
open vraag
B
gesloten vraag

Slide 17 - Quizvraag

Hoe vervoeg je het werkwoord juist?
'Ik ... (antwoorden) vaak op de vragen van de leerkracht!'
A
antwoord
B
antwoordt

Slide 18 - Quizvraag

Hoe vervoeg je het werkwoord juist?

'(Vinden)... je zus deze school leuk?'
A
vind
B
vindt

Slide 19 - Quizvraag

Hoe vervoeg je het werkwoord juist?

'(Luiden)... jij de bel?'
A
luid
B
luidt

Slide 20 - Quizvraag

Hoe vervoeg je het werkwoord juist?
'Navaro en Millo ...(zingen) in de douche'
A
zingt
B
zingen

Slide 21 - Quizvraag

In welke vorm staat het werkwoord?
'Yanaïka en Nona ZIJN klasgenoten.'
A
pv
B
imperatief

Slide 22 - Quizvraag

In welke vorm staat het werkwoord?
'Azriël, SLUIT het gordijn!'
A
pv
B
imperatief

Slide 23 - Quizvraag

Samenstelling
grondwoord
afleiding
dier
keukenblad
latten
computer
speelplaats
chocolaatje
pikant

Slide 24 - Sleepvraag