Quiz deel 1

• Nederlands
• Secundair onderwijs

De zender zender

De ontvangerzender

Het communicatiekanaal

De sms, de e-mail, het telefoon gesprek,...

Welke component uit het communicatiemodel?

Rayan BELT naar Vincenzo om te vragen
of ze gaan voetballen.

1. ontvanger
2. zender
3. boodschap
4. kanaal

Welke component uit het communicatiemodel?

Dieuwke mailt naar MEVROUW DE MOL
om extra uitleg te krijgen.

1. ontvanger
2. zender
3. boodschap
4. kanaal

Welke component uit het communicatiemodel?

Arvid fluistert in de les OF HIJ NAAR TOILET MAG.

1. ontvanger
2. zender
3. boodschap
4. kanaal

Denk aan een dag.
Welke teksten
kom je zoal tegen?

Welke soorten tekst
ken je?

Wat is het hoofddoel
van de vorige afbeelding?

1. informeren
2. ontspannen
3. overtuigen
4. mening geven

Wat is dat, 'overtuigen'?

Wat is het nevendoel
van de vorige afbeelding?

1. informeren
2. ontspannen
3. overtuigen
4. mening geven

Wat is dat, informeren?

Wat is het hoofddoel
van de vorige afbeelding?

1. informeren
2. ontspannen
3. overtuigen
4. mening geven

Wat is dat, 'ontspannen'?

Wat is het hoofddoel
van de vorige afbeelding?

1. informeren
2. ontspannen
3. overtuigen
4. instructie geven

Waarom is het belangrijk dat je nadenkt over het doel van een tekst?

Maak een zin waarin
het onderwerp een woord is.

Maak een zin waarin
het onderwerp een woordgroep is.

Maak van het onderwerp in deze zin een zin:

Mama kookt heel lekker.

Is dit een open of gesloten vraag?
'Wil je me de bordstift even doorgeven?'

1. open vraag
2. gesloten vraag

Is dit een open of gesloten vraag?
'Hoe oud ben jij al?'

1. open vraag
2. gesloten vraag

Is dit een open of gesloten vraag?
'Waarom vind jij Nederlands zo leuk?'

1. open vraag
2. gesloten vraag

Hoe vervoeg je het werkwoord juist?
'Ik ... (antwoorden) vaak op de vragen van de leerkracht!'

1. antwoord
2. antwoordt

Hoe vervoeg je het werkwoord juist?

'(Vinden)... je zus deze school leuk?'

1. vind
2. vindt

Hoe vervoeg je het werkwoord juist?

'(Luiden)... jij de bel?'

1. luid
2. luidt

Hoe vervoeg je het werkwoord juist?
'Navaro en Millo ...(zingen) in de douche'

1. zingt
2. zingen

In welke vorm staat het werkwoord?
'Yanaïka en Nona ZIJN klasgenoten.'

1. pv
2. imperatief

In welke vorm staat het werkwoord?
'Azriël, SLUIT het gordijn!'

1. pv
2. imperatief