3MB 17-11-2020

• Engels
• Middelbare school
• mavo, havo
• Leerjaar 3

English

Learning Objectives

At the end of this lesson you can:

- Check what grammar is going well and what grammar you need to study more.

- Prepare for the vocabulary / phrases on your test.

Vocabulary 2.1 - 2.4 
& 
Phrases

Aankondiging

Uiterlijk

Opvallend

Eigenschap

Twisted

To apply for

Gewoon

Ik denk altijd buiten de kaders.

1. I think always outside the box.
2. I always think outside the box.
3. I always think outside the kader.
4. I always think differently.

Welke creatieve gewoontes heb je?

1. In what way are you creative?
2. How are you creative normally?
3. What creative habits do you have?
4. What creative ordinaries do you have?

Je houdt ervan om problemen op te lossen.

1. You like to solve problems.
2. You like solving that.
3. You like to solve things.
4. You solving problems and you like that.

Ik vind kunst heel erg leuk.

1. I like art.
2. I'm very much into art.
3. Art is very much into me.
4. I like it a lot.

Past Simple

Je gebruikt de Past Simple als iets in het verleden is gebeurd en het belangrijk is wanneer dit is gebeurd.

* In de zin staan dingen als: last night, in 2015, this morning, last weekend

- Bij regelmatige werkwoorden eindigt het op -ed

- Onregelmatige werkwoorden hebben een eigen vorm

* Bij ontkennende en vraagzinnen gebruik je: Did/Didn't + hele werkwoord

Past Simple

Present Perfect

Je gebruikt de Present Perfect als:

1. Als iets in het verleden is gebeurd en het niet belangrijk is wanneer.

2. Iets in het verleden is begonnen en nog steeds doorgaat. (Since, for, in)

- Have/Has + Voltooid Deelwoord

- Bij regelmatige werkwoorden eindigt het op -ed

- Onregelmatige werkwoorden hebben een eigen vorm

* SHIT-S: Bij she/he/it gebruik je has.

Bezit

- 's of s'

- Enkelvoud: altijd 's

Peter's rabbit, Oscar's illustrations, Lucie's online journal.

- Meervoud: eindigt het woord op s, dan alleen '

The pupils' parents, the people's names, those girls' pets.

- Dingen, plaatsen of landen: ... of ...

The back of the car, the doors of the houses, the cities of Ireland

Conjunctions (voegwoorden)

- Je gebruikt een voegwoord om twee dingen aan elkaar te plakken (woorden, zinsdelen of hele zinnen).

- Je geeft zo aan wat deze twee dingen met elkaar te maken hebben.

Conjunctions (voegwoorden)

1. Opsomming - and (en) | both ... and (zowel ... als)

2. Reden - because (omdat)

3. Gevolg - so (dus)

4. Tegenstelling - but (maar) | although (alhoewel)

5. Keuze - or (of) | either ... or (of ... of)

6. Tijd - as soon as (zodra) | until (tot, omdat) | when (wanneer)

7. Voorwaarde - if (als) | unless (tenzij)

Short answers

* Je herhaalt het eerste werkwoord van de vraag.
 

Are the beans ready? Yes, they are.

Do you like this? Yes, I do.

Can I speak to you? No, you can't.

Checking answers

Answers A. 

1. 's 
2. s'
3. s'
4. of
5. s'
6. of

Answers B. 

1. Although
2. Both ... and 
3. As soon as 
4. Unless
5. Either ... or
6. Because
7. So

Answers C. 

1. No, they aren't.
2. Yes, it was.
3. Yes, I do.
4. No, she didn't.
5. No, you can't.

Answers D. 

1. Played
2. Didn't see
3. Travelled.
4. Did arrange
5. Didn't do.
6. Did talk.

Answers E. 

1. Have been 
2. Hasn't seen
3. Have written
4. Haven't thought
5. Has sold
6. Have given

Answers F. 

1. Bend - bent - bent
2. Choose - chose - chosen
3. Show - showed - shown
4. Bring - brought - brought
5. Let - let - let 
6. Learn - learnt - learnt 

Maken exercise 36, 37, 38

Learning Objectives

At the end of this lesson you can:

- Check what grammar is going well and what grammar you need to study more.

- Prepare for the vocabulary / phrases on your test.