Oefentoets Stevigheid en Beweging

Oefentoets Stevigheid
1 / 41
volgende
Slide 1: Tekstslide
BiologieMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 1

In deze les zitten 41 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 40 min

Onderdelen in deze les

Oefentoets Stevigheid

Slide 1 - Tekstslide

Hieronder staan 3 uitspraken over het skelet van een organisme
1. Het skelet bestaat geheel uit kraakbeen
2. Het skelet beschermt een aantal organen
3. Het skelet geeft vorm aan het lichaam

Welke van deze uitspraken gelden voor het skelet van de mens?
A
Alleen uitspraak 1 en 2
B
Alleen uitspraak 2 en 3
C
Alleen uitspraak 1 en 3
D
Uitspraak 1, 2 en 3

Slide 2 - Quizvraag

Welke botten horen bij de wervelkolom?
A
alleen de wervels
B
alleen het heiligbeen en de wervels
C
alleen het heiligbeen en het staartbeen
D
het heiligbeen, het staartbeen en de wervels

Slide 3 - Quizvraag

Aan welke wervels zijn de ribben verbonden?
A
Aan de halswervels
B
Aan de borstwervels
C
Aan de lendenwervels
D
Aan de hals- en borstwervels

Slide 4 - Quizvraag

Je ziet een gedeelte van het skelet van de mens.
Wat stellen de nummers 8 en 10 voor?
A
8 = spaakbeen 10 = middenhandsbeentjes
B
8 = spaakbeen 10 = handwortelbeentjes
C
8 = ellepijp 10 = middenhandsbeentjes
D
8 = ellepijp 10 = handwortelbeentjes

Slide 5 - Quizvraag

Armen en benen hebben vergelijkbare botten.
Welk bot(ten) uit het been heeft/hebben geen vergelijkbaar bot in de arm?

Slide 6 - Open vraag

Welk onderdeel bestaat uit kraakbeen?
A
Onderdeel 1
B
Onderdeel 2
C
Onderdeel 3

Slide 7 - Quizvraag

Hiernaast zie je het geraamte van een vogel.
Wat stellen de letters G en H voor?
A
G = borstbeen H = dijbeen
B
G = sleutelbeen H = opperarmbeen
C
G = borstbeen H = opperarmbeen
D
G = sleutelbeen H = dijbeen

Slide 8 - Quizvraag

Waar hoort de beer bij, zoolganger of teenganger?
Wat stelt bot nummer 5 voor?
A
zoolganger, 5 = hielbeen
B
zoolganger, 5 = middenvoetsbeentje
C
teenganger, 5 = hielbeen
D
teenganger, 5 = middenvoetsbeentje

Slide 9 - Quizvraag

Lees onderstaande beweringen:
1. De beenderen van het skelet zijn dood
2.De kleine teen heeft drie teenkootjes

Is bewering 1 juist? En bewering 2?
A
Alleen bewering 1 is juist
B
Alleen bewering 2 is juist
C
Bewering 1 en 2 zijn allebei juist
D
Bewering 1 en 2 zijn allebei onjuist

Slide 10 - Quizvraag

Bekijk de afbeelding.
Welk bot is gebroken?
A
Het dijbeen
B
Een middenhandsbeentje
C
Het opperarmbeen
D
Een rib

Slide 11 - Quizvraag

Hiernaast zie je het skelet van een eekhoorn.
Wat stellen de nummers 2, 5 en 6 voor?
A
2 = borstwervel, 5 = lendenwervel, 6 = staartbeen
B
2 = halswervel, 5 = borstwervel, 6 = heiligbeen
C
2 = halswervel, 5 = lendenwervel, 6 = staartbeen
D
2 = borstwervel, 5 = lendenwervel, 6 = heiligbeen

Slide 12 - Quizvraag

De afbeelding stelt een poot van een koe voor.
Hoe heet het bot dat met de letter P aangegeven wordt?
A
P = handwortelbeentje
B
P = voetwortelbeentje
C
P = knieschijf
D
P = teenkootje

Slide 13 - Quizvraag

Welke bewering over de ribben van de mens is juist?
A
Alle ribben zitten vast aan de wervelkolom
B
Alle ribben zitten vast aan het borstbeen
C
De mens heeft 2 zwevende ribben
D
De mens heeft 24 paar ribben

Slide 14 - Quizvraag

Welke spieren zijn elkaars antagonisten?
Spier 1 en spier

Spier 2 en spier
3
4
2
1

Slide 15 - Sleepvraag

Welke spieren zijn antagonisten van elkaar?
--  Buikspier
--  Triceps
--  Scheenbeen
spier
Rugspier
Biceps
Kuitspier

Slide 16 - Sleepvraag

Waar zitten pezen?
A
Tussen 2 gewrichten
B
Tussen botten en spieren
C
Tussen gewrichten en spieren
D
Tussen 2 spieren

Slide 17 - Quizvraag

Wat is een antagonist?
A
Een spier met een tegengestelde werking
B
Een spier met dezelfde werking
C
Allemaal pezen bij elkaar

Slide 18 - Quizvraag

Rechts zie je een voorbeeld van een
gewricht.

Welk type gewricht is dit?



A
kogelgewricht
B
scharniergewricht
C
rolgewricht

Slide 19 - Quizvraag

sommige gewrichten moeten meer werk verrichten dan andere. Welk deel die het gewricht extra verstevigd, hebben deze gewrichten wel en andere gewrichten niet.
A
gewrichtskom
B
kraakbeen
C
gewrichtsband
D
gewrichtskapsel

Slide 20 - Quizvraag

Wat is de functie van gewrichtbanden?
A
soepel bewegen van het gewricht
B
houdt de 2 botten bij elkaar
C
zorgt voor extra stevigheid van het gewricht

Slide 21 - Quizvraag

Wat voor beenverbinding is de knie?
A
Kraakbeenverbinding
B
Vergroeid
C
Gewricht
D
Naden (naadverbinding)

Slide 22 - Quizvraag


In de afbeelding hiernaast is een beenverbinding aangegeven met Q.
Welke beenverbinding is aangegeven met Q?
A
vergroeide beenverbinding
B
naadverbinding
C
kraakbeenverbinding
D
gewricht

Slide 23 - Quizvraag

Hoe noem je deze beenverbinding?
A
Gewricht
B
Vergroeid
C
Kraakbeen
D
Naad

Slide 24 - Quizvraag

Wat is een gewricht?
A
Het zijn kraakbeenverbindingen. De meeste gewrichten zorgen ervoor dat botten t.o.v. elkaar kunnen bewegen.
B
Het zijn beenverbindingen. De meeste gewrichten zorgen ervoor dat botten niet kunnen bewegen.
C
Het zijn kraakbeenverbindingen. De meeste gewrichten zorgen ervoor dat botten t.o.v. elkaar kunnen bewegen.
D
Het zijn beenverbindingen. De meeste gewrichten zorgen ervoor dat botten t.o.v. elkaar kunnen bewegen.

Slide 25 - Quizvraag

Wat voor gewricht is dit?
A
Kogelgewricht
B
Rolgewricht
C
Scharniergewricht
D
Geen van allen

Slide 26 - Quizvraag

In je skelet zitten vier soorten beenverbindingen.
Bij welke beenverbindingen is er veel beweging mogelijk?
A
gewrichten en kraakbeenverbindingen
B
gewrichten en naadverbindingen
C
gewrichten, vergroeiingen, naad- en kraakbeenverbindingen
D
naadverbindingen en vergroeiingen

Slide 27 - Quizvraag

Bekijk de tekeningen in de afbeelding .
Deze afbeelding hoort bij de volgende twee vragen

Slide 28 - Tekstslide

Welke stelling is juist of welke stellingen zijn juist?
Stelling 1: Weefsel 1 is te vinden in botten.
Stelling 2: Weefsel 2 is erg buigzaam.

A
Alleen stelling 1 is juist.
B
Alleen stelling 2 is juist
C
Beide stellingen zijn juist.
D
Geen van beide stellingen is juist.

Slide 29 - Quizvraag

Met welk nummer is het kraakbeenlaagje
aangegeven?

Slide 30 - Open vraag

Tijdens een voetbalwedstrijd valt Tim ongelukkig en breekt zijn scheenbeen. De arts zet de breuk, zodat het bot goed kan genezen. Welk type weefsel ontstaat er op de breukplaats tijdens het herstelproces: kraakbeenweefsel of botweefsel? Leg je antwoord uit.

Slide 31 - Open vraag

Aan welk kenmerk kun je zien dat het hart een spier is?

Slide 32 - Open vraag

Wat is de functie van gewrichtssmeer?

Slide 33 - Open vraag

Geef twee voorbeelden van spieren in het
menselijk lichaam die bewegen zonder dat je
je daar bewust van bent.

Slide 34 - Open vraag

Dijbeen
Pees
Meniscus
Scheenbeen
Gewrichtskapsel
Knieschijf

Slide 35 - Sleepvraag

In de afbeelding zie je een röntgenfoto.


Welk bot is met nummer 14 aangegeven?

Slide 36 - Open vraag

Door vermoeidheid kan spierkramp ontstaan. Wat is er dan aan de hand?

Slide 37 - Open vraag

Na het eten van kip worden de botjes in zoutzuur gelegd. Wat is het gevolg hiervan?

Slide 38 - Open vraag

Welke uitspraak klopt over hartspierweefsel?
A
Dit zijn willekeurige spieren
B
Dit zijn onwillekeurige spieren

Slide 39 - Quizvraag

Lees de tekst en maak de vraag op de volgende slide

Slide 40 - Tekstslide


Wat voor soort weefsel wordt tijdens de operatie op plaats Q verwijderd?
A
Spierweefsel
B
Kraakbeenweefsel
C
Zenuwweefsel
D
Beenweefsel

Slide 41 - Quizvraag