T5, herhaling, quiz

Terugblik
1 / 27
volgende
Slide 1: Tekstslide
BiologieMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 3

In deze les zitten 27 slides, met interactieve quizzen en tekstslide.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Terugblik

Slide 1 - Tekstslide

deel van het skelet dat bestaat uit de schouderbladen en de sleutelbeenderen
deel van het skelet dat bestaat uit de borstwervels, de ribben en het borstbeen
deel van het skelet dat bestaat uit de heupbeenderen en het heiligbeen
schoudergordel
borstkas
bekken

Slide 2 - Sleepvraag

Wat zijn de functies van het skelet?
A
Beweging, vorm, lenigheid, stevigheid
B
Vorm, bescherming, stevigheid, beweging
C
Bescherming, kracht, lenigheid, beweging
D
Vorm, bescherming, kracht, stevigheid

Slide 3 - Quizvraag

Hoe komt het dat het skelet van baby nog zo flexibel is?
Het skelet bestaat voornamelijk uit
A
Kraakbeenweefsel
B
Botweefsel
C
spons
D
elastiek

Slide 4 - Quizvraag

Skelet
Uit hoeveel botten bestaat het skelet van een volwassene?
A
106
B
206, Bram had gelijk :)
C
176
D
236

Slide 5 - Quizvraag

In de afbeelding zie je een schematische tekening van het
skelet van de mens. Een aantal botten is genummerd.

Wat is aangegeven met nummer 18?

A
Halswervels
B
Borstwervels
C
Heiligbeen
D
Lendewervels

Slide 6 - Quizvraag


In de afbeelding zie je een schematische tekening van het skelet van de mens. Een aantal botten is genummerd.

Wat is aangegeven met nummer 22?
A
Dijbeen
B
Scheenbeen
C
Heupbeen
D
Bovenbeen

Slide 7 - Quizvraag

Hiernaast is het skelet van een hond getekend. De namen van de botten van een hond zijn hetzelfde als bij de mens.

Wat is de naam van het bot dat is aangegeven met de letter P?
A
Halswervel
B
Staartwervel
C
Borstwervel
D
Lendenwervel

Slide 8 - Quizvraag


Je ziet een gedeelte van het skelet van de mens.
Wat stellen de nummers 3 en 6 voor?
A
3 = spaakbeen 6 = middenhandsbeentjes
B
3 = ellepijp 6 = handwortelbeentjes
C
3 = spaakbeen 10 = handwortelbeentjes
D
3 = ellepijp 10 = middenhandsbeentjes

Slide 9 - Quizvraag

Je ziet een gedeelte van het skelet van de mens.
Wat stellen de nummers 8 en 10 voor?
A
8 = spaakbeen 10 = middenhandsbeentjes
B
8 = spaakbeen 10 = handwortelbeentjes
C
8 = ellepijp 10 = middenhandsbeentjes
D
8 = ellepijp 10 = handwortelbeentjes

Slide 10 - Quizvraag

Kijk naar de tekening van het skelet van een Caraïbische zeekoe. In vergelijking met het skelet van een mens ontbreken er bij een zeekoe botten.
Welk bot ontbreekt bij de zeekoe?
A
Schouderblad
B
Opperarmbeen
C
Rib
D
Dijbeen

Slide 11 - Quizvraag

Wat voor soort ganger is een olifant?

Slide 12 - Open vraag

De kat is een ......ganger

Slide 13 - Open vraag

Als je een bot in zoutzuur legt
A
Lost lijmstof op waardoor het makkelijk breekt
B
Lost kalkzout op waardoor het makkelijk breekt
C
Lost lijmstof op waardoor het makkelijk buigt
D
Lost kalkzout op waardoor het makkelijk buigt

Slide 14 - Quizvraag

Sleep de onderdelen naar het juiste plaatje
Vooral
kraakbeen-weefsel
Botten met
weinig lijmstof en veel
kalk
Botten met veel lijmstof en weinig kalk
Buigzaam skelet
Breekbaar skelet

Slide 15 - Sleepvraag

Hoe heet de plek waar de spier aan het bot vast zit?
A
Hiel
B
Aanhechtingsplaats
C
Pees

Slide 16 - Quizvraag

Spiervezels vormen samen een ..
A
pees
B
vezel
C
spierstelsel
D
spierbundel

Slide 17 - Quizvraag

Met welke letter is een pees aangegeven?
A
A
B
B
C
C
D
D

Slide 18 - Quizvraag

Wat is de antagonist van de biceps?
A
armbuigspier
B
armstrekspier

Slide 19 - Quizvraag

timer
0:30
spier
spierbundel
pees
spiervezel

Slide 20 - Sleepvraag

Wat gebeurt er met je spiervezels als je spier wilt aanspannen en wat gebeurt er als je je spier weer ontspant?
A
Aanspannen: Kort Ontspannen: kort
B
Aanspannen: Kort Ontspannen: Lang
C
Aanspannen: lang Ontspannen: lang
D
Aanspannen: Lang Ontspannen: kort

Slide 21 - Quizvraag


Als deze spieren aanspannen
A
gaat de pols buigen
B
gaat de pols strekken
C
gebeurt er niets in de pols
D
gaat de pols draaien

Slide 22 - Quizvraag

Welke van onderstaande keuzes is een blessure aan bot of gewricht?
A
kneuzing
B
ontwrichting
C
bloeduitstorting
D
blauwe plek

Slide 23 - Quizvraag

Wat is geen effect van een goede warming-up?
A
De hartslag gaat omhoog
B
De kans op blessures wordt kleiner
C
De spieren worden opgewarmd
D
Je verbrand de meeste calorieën

Slide 24 - Quizvraag

Welke blessure zie je in de afbeelding?
Let op: je ziet voor-en zij-aanzicht
A
Kneuzing
B
Botbreuk
C
Ontwrichting
D
Spierscheuring

Slide 25 - Quizvraag

Beschadiging van een weefsel, zonder dat er iets breekt of scheurt
A
Verzwikking
B
Kneuzing
C
Voetbalknie

Slide 26 - Quizvraag

Deze persoon heeft haar gewrichtskapsel te ver uitgerekt. Dit noemen wij een...?
A
Kneuzing
B
Ontwrichting
C
Verstuiking
D
Spierscheuring

Slide 27 - Quizvraag