Oefentoets Kapitel 2 (KB)

Oefenen voor PW
3. Klasse B/K
1 / 40
volgende
Slide 1: Tekstslide
DuitsMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 3

In deze les zitten 40 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Oefenen voor PW
3. Klasse B/K

Slide 1 - Tekstslide

Wörter
Vertaal het woord wat tussen haakjes staat

Slide 2 - Tekstslide

Was ist [der Grund] für seine Abwesenheit?

Slide 3 - Open vraag

Im Winter [mieten] wir ein Appartment.

Slide 4 - Open vraag

In der Bar geben wir [Trinkgeld].

Slide 5 - Open vraag

Ich habe einen [Nebenjob] in einer Bäckerei.

Slide 6 - Open vraag

Ich nehme eine Flasche [wasser] mit.

Slide 7 - Open vraag

Am Samstag arbeite ich als _______ .
A
Pizzafahrer
B
Kunde

Slide 8 - Quizvraag

Diese _____ liegt mitten im Stillen Ozean.
A
Wirtschaft
B
Insel

Slide 9 - Quizvraag

Meine Tante geht am Wochenende
oft _____ .
A
freundlich
B
shoppen
C

Slide 10 - Quizvraag

Ich bin sehr _____ . Ich will alles wissen!
A
neugierig
B
Nebenjob

Slide 11 - Quizvraag

Sarah lernt nicht, sie ist _____ !
A
faul
B
fleißig

Slide 12 - Quizvraag

Grammatik
Kies het werkwoord in de juiste vorm

Slide 13 - Tekstslide

Slide 14 - Tekstslide

Ihr _____ zu langsam.
A
antwortet
B
antworten
C
antwortst
D
antwort

Slide 15 - Quizvraag

Wir _____ für die Schulaufgabe.
A
lerne
B
lernst
C
lernt
D
lernen

Slide 16 - Quizvraag

Er _____ viel. Er hat Halsschmerzen.
A
husten
B
hustet
C
husten
D
hustt

Slide 17 - Quizvraag

Wie _____ dein Freund?
A
heißen
B
heißt
C
heiße
D
heißst

Slide 18 - Quizvraag

Grammatik
Vul het juiste lidwoord in: der, die, das.


Slide 19 - Tekstslide

Slide 20 - Tekstslide

____ Lehrer
A
der - ein
B
die - eine
C
das - ein
D
die (mv) - eine

Slide 21 - Quizvraag

_____ Mädchen
A
der - ein
B
die - eine
C
das - ein
D
die (mv) - keine

Slide 22 - Quizvraag

_____ Sängerin
A
der - ein
B
die - eine
C
das - ein
D
die (mv) - eine

Slide 23 - Quizvraag

_____ Buch
A
der - ein
B
die - eine
C
das - ein
D
die (mv) - eine

Slide 24 - Quizvraag

____ Katzen
A
der - ein
B
die - eine
C
das - ein
D
die (mv)

Slide 25 - Quizvraag

Grammatik
Schrijf de juiste tijd


Slide 26 - Tekstslide

Slide 27 - Tekstslide

Es ist [ half 12 ].

Slide 28 - Open vraag

Es ist [ kwart over 9 ].

Slide 29 - Open vraag

Es ist [ 20 uur ].

Slide 30 - Open vraag

Es ist [ 5 minuten over half 11 ].

Slide 31 - Open vraag

Es ist [ 10 minuten over half 7 ].

Slide 32 - Open vraag

Dagen van de week

Slide 33 - Tekstslide

Maandag
dinsdag
woensdag
donderdag
vrijdag
zaterdag
zondag
Montag
Dienstag
Mittwoch
Donnerstag
Freitag
Samstag
Sonntag

Slide 34 - Sleepvraag

Dagdelen
6-9 uur > morgens / am Morgen 
9-12 uur > vormittags / am Vormittag 
12-13 uur > mittags / am Mittag
13-18 uur > nachmittags / am Nachmittag 
18-24 uur > abends / am Abend 
0-6 uur > nachts / in der Nacht

Slide 35 - Tekstslide

Dagdelen
2 manieren:
- Zonder voorzetsel: 
- Dagdeel begint met een kleine letter en eindigt op -s. 
   z.B. morgens / abends
- Met voorzetsel ''am'': dagdeel begint met Hoofdletter.
   z.B. am Morgen / am Nachmittag

Slide 36 - Tekstslide

van 13 tot 18 uur 's middags
=
am Vormittag, vormittags
A
Juist
B
Onjuist

Slide 37 - Quizvraag

van 12 tot 13 uur 's middags
A
nachts / in der Nacht
B
mittags / am Mittag
C
am Nachmittag, nachmittags
D
abends / am Abend

Slide 38 - Quizvraag

van 18 uur tot 24 uur 's avonds
A
am Nachmittag, nachmittags
B
am Mittag, mittags
C
am Abend, abends
D
in der nacht, nachts

Slide 39 - Quizvraag

Hoe ging het?
😒🙁😐🙂😃

Slide 40 - Poll