Zo herken je het voorzetsel
- Voorzetsels staan altijd aan het begin van een woordgroep:
Voor haar huis was zelden een parkeerplaats.
Je mag niet naar het toilet tijdens het examen.
- Voorzetsels die achter een woordgroep staan, noemen we een achterzetsel.
- Denk aan kast en feest!
Kast: voor, op, tegen, in, van, tot, aan.
Feest: na, naar, tijdens, met, vanwege, gedurende.