3V3 27-09-24, Verbes -ER et -RE

LES VERBES FRANÇAIS
1 / 17
volgende
Slide 1: Tekstslide
FransMiddelbare schoolvwoLeerjaar 3

In deze les zitten 17 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

LES VERBES FRANÇAIS

Slide 1 - Tekstslide

Les verbes réguliers
  1. -ER
  2. -RE
  3. -IR

Slide 2 - Tekstslide

De tijden
  • présent (ik loop)
  • imparfait (ik liep)
  • passé composé (ik heb gelopen)
  • futur (ik zal lopen)

Slide 3 - Tekstslide

Herhaling: les verbes réguliers
-er
-ir
-re

Slide 4 - Tekstslide

Welke Franse werkwoorden die eindigen op "-ER" ken je al?

Slide 5 - Woordweb

verbes réguliers -er
jouer (spelen).                   trouver (vinden)
monter (instappen)
montrer (laten zien)
organiser (organiseren)
oublier (vergeten)
parler (praten)
penser (denken)
quitter (verlaten)
regarder (kijken)
sonner (bellen)
travailler (werken)  

aimer (houden van, leuk vinden)
adorer (dol zijn op)
arriver (aankomen)
chercher (zoeken)
commencer (beginnen)
détester (een hekel hebben aan)
demander (vragen)
donner (geven)
écouter (luisteren naar)
fumer (roken)
habiter (wonen)


Slide 6 - Tekstslide

Stap 1 is:
A
uitgang erachter zetten
B
Hele werkwoord + uitgang
C
hele werkwoord min -er, dan krijg je de stam
D
de stam opzoeken door hele werkwoord min -r

Slide 7 - Quizvraag

En stap 2 was....

  Je/ J'+e
  Tu +es 
  Il/elle/on +e 
  Nous +ons 
  Vous +ez 
  Ils/elles +ent   
Stam + uitgang

Slide 8 - Tekstslide

Les verbes réguliers en -ER
Let op de uitspraak van de uitgangen!

Slide 9 - Tekstslide

présent: verbes -er

regarder (kijken naar)
je regarde (ik kijk naar)
tu regardes
il, elle, on regarde
nous regardons
vous regardez
ils, elles regardent

Slide 10 - Tekstslide

passé composé: verbes -er
VOLTOOID DEELWOORD = stam+ é
j'ai regardé (ik heb gekeken naar)
tu as regardé
il, elle, on a regardé
nous avons regardé
vous avez regardé
ils, elles ont regardé

Slide 11 - Tekstslide

Herhaling: les verbes réguliers
-er
-ir
-re

Slide 12 - Tekstslide

 verbes réguliers -re
attendre (wachten op)            répondre (antwoorden)
vendre (verkopen)
entendre (horen)
mordre (bijten)
perdre (verliezen)
défendre (verdedigen)
rendre (teruggeven)
descendre (uitstappen, naar beneden gaan)  

Slide 13 - Tekstslide

présent: verbes -re

je rends (ik geef terug)
tu rends
il, elle, on rend
nous rendons
vous rendez
ils, elles rendent

Slide 14 - Tekstslide

passé composé: verbes -re
VOLTOOID DEELWOORD = stam + u
j'ai rendu (ik heb teruggegeven)
tu as rendu
il a rendu
nous avons rendu
vous avez rendu
ils ont rendu

Slide 15 - Tekstslide

au travail!
Ga naar Verbuga.eu, kies de volgende tijden en werkwoorden:
présent en passé composé
-ER: aimer, chercher, parler
-RE: entendre, perdre, rendre, vendre

Slide 16 - Tekstslide

Les devoirs
Faire(=maken):
  • Chapitre 1, H: 29-c, 30-b et c, 31 (stripverhaal afmaken)
Apprendre (=leren):
  • Vocabulaire bronnen E, F, G
  • Grammatica, bron H
  • Tip: oefen op Verbuga.eu!

Slide 17 - Tekstslide