Taalverzorging les 3 tot en met 5 (2.8/3.8) uitleg leestekens 1.9

Welkom!
Leg alvast klaar:
  • je etui
  • je leerwerkboek deel A
  • je leesboek
  • je iPad (dicht)


Les 3
1 / 37
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

In deze les zitten 37 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Welkom!
Leg alvast klaar:
  • je etui
  • je leerwerkboek deel A
  • je leesboek
  • je iPad (dicht)


Les 3

Slide 1 - Tekstslide

timer
10:00
Les 3

Slide 2 - Tekstslide

Planning
  • Weektaak vorige week bespreken => woordsoorten
  • Theorie 2.8: deel 1
  • Aan de slag
  • Afsluiting van de les

Slide 3 - Tekstslide

Dit koude gas zou een sterke roes veroorzaken.
Wat is goed?
A
zou = hww veroorzaken = zww
B
dit = lw sterke = zn

Slide 4 - Quizvraag

Hij zal wel spijt hebben gehad.
Wat is goed?
A
spijt = bn hebben = zww
B
hij = psv gehad = zww

Slide 5 - Quizvraag

Welke trui vind je mooi, die?
Wat is goed?
A
welke = vrv je = bzv
B
die = av welke = vrv

Slide 6 - Quizvraag

Wederkerend werkwoord (wkww) p. 138
  • Wederkerend werkwoord is een werkwoord waar 'zich' bij de infinitief hoort. Bijvoorbeeld: zich gedragen, zich schamen.
  • Zich = wederkerend voornaamwoord (wvn)
  • Dat deel hoort ook bij het werkwoordelijk gezegde.
  • Let op! Wederkerend voornaamwoord heeft verschillende vormen........

Slide 7 - Tekstslide

Vormen wederkerend voornaamwoord
Ik schaam me
Jij wast je
U vergist zich
Hij/zij/het gedraagt zich
Wij schamen ons
Jullie wassen je
Zij vergissen zich
Wederkerend voornaamwoord past zich aan het onderwerp aan.
Weet je het niet?
Gebruik Piet!

Slide 8 - Tekstslide

wederkerend en wederkerig voornaamwoord
Ik schaam me
Jij wast je
U vergist zich
Hij/zij/het gedraagt zich
Wij schamen ons
Jullie wassen je
Zij vergissen zich
Wederkerig voornaamwoord is er maar 1: elkaar/elkaars.

We zien elkaar volgende week.

Slide 9 - Tekstslide

Werkmoment
  • Opdracht 2.8: 4, 6 en 7
  • Kijk zelf na.

Ga verder met de weektaak (zie Magister).

Slide 10 - Tekstslide

Afsluiting

Hoe ver ben je met de opdrachten?


Welke vragen heb je?

Slide 11 - Tekstslide

Welkom!
Leg alvast klaar:
  • je etui
  • je leerwerkboek deel A
  • je leesboek
  • je iPad (dicht)


Les 4

Slide 12 - Tekstslide

timer
10:00

Slide 13 - Tekstslide

Planning
  • Herhalen telwoorden
  • Herhalen werkwoorden
  • Aan de slag
  • Afsluiting van de les

Slide 14 - Tekstslide


Hoofdtelwoorden (htw)
 => hoeveelheid.

Ik heb er....
  • drie
  • zevenhonderd
  • veel
  • (een) paar

Rangtelwoorden (rtw)
=> rangorde

Ik sta als .... in de rij.
  • eerste
  • zesde
  • laatste
  • zoveelste
Telwoorden (tw / p. 141)

Slide 15 - Tekstslide


Hoofdtelwoorden (htw)
 => hoeveelheid.
Bepaald: precies
  • drie
  • zevenhonderd
Onbepaald: niet precies
  • veel
  • (een) paar

Rangtelwoorden (rtw)
=> rangorde
Bepaald: precies
  • eerste
  • zesde
Onbepaald: niet precies
  • laatste
  • zoveelste
Telwoorden (tw / p. 141)

Slide 16 - Tekstslide

zww
  • duidelijke betekenis
  • o doet iets
  • fietsen, lopen, lezen, kijken, gaan, toestaan, opbellen, ...
kww
  • geen duidelijke betekenis
  • o is iets
  • Piet <= is => aardig
  • zijn, worden, blijven
hww
  • nooit alleen, helpt
  • meer dan 1 ww, pv = hww

Slide 17 - Tekstslide

Stappenplan soorten ww
  1. Onderstreep alle ww in de zin.
  2. Zet de zin in andere tijd => pv markeren.
  3. Zoek per zin belangrijkste ww => zww (doen) kww (zijn)
  4. Zijn er meer werkwoorden? => hww 

Ik kan niet fietsen.
Ik kan kampioen worden.
zijn, worden, blijven

Slide 18 - Tekstslide

Werkmoment
Les 1: 2.8: 4, 6 en 7
Les 2: 2.8: 9, 11, 1 als herhaling alle woordsoorten
lw
de het een
av
deze, die, dit, dat,
zo'n, zulk, dergelijk
vrv
wie, wat, wat voor, welke
zn
lw ervoor zetten, eigennaam, meervoud,
verkleinwoord
bn
zegt iets over zn
vz
kast / vakantie
ww
hww = pv
kww: zwabbels
zww: doen
wvn
Weet je het niet? Gebruik  Piet!

Werkwoord erbij? wkww
psv
ik, jij, hij, haar, hem, wij, ons
bzv
mijn, jouw, uw, onze
tw
hoofd => hoeveelheid
rang => rangorde
onbepaald => niet precies
bepaald => precies
wgv
elkaar/elkaars

Slide 19 - Tekstslide

Afsluiting

Hoe ver ben je met de opdrachten?


Welke vragen heb je?

Slide 20 - Tekstslide

Welkom!
Leg alvast klaar:
  • je etui
  • je leerwerkboek deel A
  • je leesboek
  • je iPad (dicht)


Les 5

Slide 21 - Tekstslide

timer
10:00

Slide 22 - Tekstslide

Planning
  • Testje tot nu toe
  • Uitleg nieuwe leestekens
  • Aan de slag met afronden weektaak
  • Afsluiting van de les met uitleg fictietaak

Slide 23 - Tekstslide

Welke werkwoordsoort heeft een duidelijke betekenis?
A
hww
B
zww
C
kww

Slide 24 - Quizvraag

Een hulpwerkwoord kan in zijn eentje een gezegde vormen.
A
waar
B
niet waar

Slide 25 - Quizvraag

In een gezegde staat altijd maar
1 zww of 1 kww.
A
waar
B
niet waar

Slide 26 - Quizvraag

Ik geef haar(1) haar(2) boek terug.
A
1 : psv 2: bzv
B
1: bzv 2: bzv
C
1: psv 2: psv
D
1: bzv 2: psv

Slide 27 - Quizvraag

'Waar, wie, wat voor' en 'welke' zijn vragende voornaamwoorden.
A
waar
B
niet waar

Slide 28 - Quizvraag

Heb jij je warm aangekleed?
A
jij: psv je: bzv
B
jij: psv je: psv
C
jij: psv je: wvn
D
jij: bzv je: wvn

Slide 29 - Quizvraag

Ik zit op de middelste rij
in de bioscoop.
Middelste =
A
bn
B
bhtw
C
ortw
D
brtw

Slide 30 - Quizvraag

Jij hebt echt veel schoenen!

Veel =
A
bn
B
ohtw
C
zn
D
ortw

Slide 31 - Quizvraag

1.9 Leestekens (bekend p. 74)
punt                                  vraagteken                            uitroepteken

komma=> opsomming, tussen twee pv's, tussen bn
Ik houd van pizza, patat, poffertjes en pannenkoeken.
Als je veel oefent, word je een betere speller.
Een grote, mooie, rode ballon.

Slide 32 - Tekstslide

1.9 Leestekens nieuw (p. 75)

Dubbele punt :
  1. opsomming
  2. uitleg/voorbeeld
  3. citaat

Slide 33 - Tekstslide

Aanhalingstekens
  • citeren (letterlijk opschrijven wat iemand zegt)

'Hoi,' zei het meisje toen ze Kevin zag staan.

Kevin zei: 'Hallo.'

Na een : altijd een kleine letter,  behalve bij citaat of naam erna.

kleine letter bij: opsomming en uitleg/voorbeeld

Slide 34 - Tekstslide

Aanhalingstekens
  • Stukje tekst letterlijk overschrijven.
 Volgens Van Dale is citeren: 'Een passage uit andermans werk overnemen in een eigen werk, meestal met bronvermelding.'

  • Speciale aandacht voor een woord.
 Hoe spel je 'abonnee'?

Slide 35 - Tekstslide

Werkmoment
Les 1:
  • Opdracht 2.8: 4, 6 en 7
Les 2:
  • 2.8: 9, 11, 1 als herhaling alle woordsoorten
Les 3:
  • Alles nakijken, vragen?    Klaar => pak je mysterie erbij
Fictietaak

Slide 36 - Tekstslide

Afsluiting

Hoe ver ben je met de opdrachten?


Welke vragen heb je?

Slide 37 - Tekstslide