In deze les zitten 25 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.
een hond - un chien honden - des chiens
een appel - une pomme appels - des pommes
een boom - un arbre bomen - des arbres
Des heeft geen vertaling!
de hond - le chien de honden - les chiens
de appel - la pomme de appels - les pommes
de boom - l'arbre de bomen - les arbres
Let op l' is nooit meervoud!
du, de la, de l', des
--> als het over een onbepaalde hoeveelheid gaat
Ik wil wijn -> Je veux du vin
Wij nemen tomaten! -> Nous prenons des tomates
Een delend lidwoord verandert in
de / d' in 2 gevallen, namelijk
Wil je brood? Nee, ik wil geen brood!
Tu veux du pain? Non, je ne veux pas de pain!
Eet je frietjes? Nee, ik eet geen frietjes meer.
Tu manges des frites? Non, je ne mange plus de frites.
Drink je water? Ja, ik drink veel water!
Tu bois de l' eau? Oui, je bois beaucoup d' eau !
Neem je frietjes? Oui, ik neem een bord frietjes.
Tu prends des frites? Oui, je prends une assiette de frites.
1. na een getal, plusieurs, quelques
Ik neem drie croissants - Je prends trois croissants
2. sommige uitdrukkingen
avoir faim - J'ai faim
avoir peur - Je n'ai pas peur
avoir envie - avoir besoin