2havo - les 13 Lezen H4 (2) en Kijken en Luisteren H5

Welkom


Nederlands
1 / 26
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

In deze les zitten 26 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 80 min

Onderdelen in deze les

Welkom


Nederlands

Slide 1 - Tekstslide

Terugblik
- Spelling H4:
Tussen (e)-n, s in samenstellingen

- Schrijven
Een overtuigende tekst schrijven

Slide 2 - Tekstslide

Lastige werkwoordsvormen
Is het de PV? Is het een bijvoeglijk naamwoord?

De man verft de muur.

De geverfde muur is rood.

Slide 3 - Tekstslide

Werkwoorden kunnen gebruikt worden als bijvoeglijk naamwoord.
A
waar
B
niet waar

Slide 4 - Quizvraag

Wat is de juiste spelling van het werkwoord gebruikt als bijvoeglijk naamwoord?

(verroesten) Het ......... tuinhek
A
verroestten
B
verroeste
C
verroesten
D
verroestte

Slide 5 - Quizvraag

Wat is de juiste spelling van het werkwoord gebruikt als bijvoeglijk naamwoord?
(breken) Het ......... been.
A
gebreken
B
gebroke
C
gebroken
D
gebrooken

Slide 6 - Quizvraag

De (lopen) race.
timer
0:20
A
voltooid deelwoord
B
persoonsvorm in de tegenwoordige tijd
C
bijvoeglijk gebruikt werkwoord

Slide 7 - Quizvraag

Vul aan:

Die ..... (verbranden) barbecueworstjes moet je niet meer eten.
Uitleg
Het werkwoord verbranden wordt in deze zin bijvoeglijk gebruikt. Bijvoeglijk gebruikte werkwoorden schrijf je zo kort als mogelijk!
A
verbrande
B
verbrandde
C
verbranden
D
verbrandden

Slide 8 - Quizvraag

Hoe schrijf je een werkwoord, dat als bijvoeglijk naamwoord is gebruikt?
A
met dubbel -dd
B
met -dt op het einde
C
zo kort mogelijk
D
met dubbel -tt

Slide 9 - Quizvraag

Doelen
Lezen

Lezen H4
Feiten, meningen en argumenten

Kijken en luisteren H5
Kijken en luisteren naar een discussie

Slide 10 - Tekstslide

Lezen
timer
10:00

Slide 11 - Tekstslide

Lezen H4
Feiten, meningen en argumenten

Slide 12 - Tekstslide

Feiten, meningen en argumenten
Een feit is iets waarvan je kunt controleren of het waar of onwaar is.
Een mening of standpunt is wat iemand van iets vindt. Met iemands mening kun je het eens of oneens zijn. 
Als iemand zegt waaróm hij een bepaalde mening heeft, gebruikt hij een argument.

Slide 13 - Tekstslide

Feit
– Het Paleis op de Dam staat in Amsterdam.
– Het Paleis op de Dam heeft een knaloranje voordeur.
De eerste zin is een voorbeeld van een waar feit; de tweede zin is een voorbeeld van een onwaar feit. Je kunt beide feiten controleren door naar de Dam in Amsterdam te gaan.

Slide 14 - Tekstslide

Mening
Een mening herken je soms (maar lang niet altijd!) aan signaalwoorden als ik vind, volgens mij, lijkt mij, naar mijn mening, mijns inziens.

Slide 15 - Tekstslide

Argument
Een argument herken je aan signaalwoorden als want, omdat, namelijk en immers:
– Je zou dat blauwe jasje aan moeten doen naar het Lentefeest. (= mening) Dat staat je namelijk geweldig! (= argument)

Slide 16 - Tekstslide

Feiten, meningen en argumenten
Een feit is iets waarvan je kunt controleren of het waar of onwaar is.
Een mening of standpunt is wat iemand van iets vindt. Met iemands mening kun je het eens of oneens zijn. 
Als iemand zegt waaróm hij een bepaalde mening heeft, gebruikt hij een argument.
Lezen H4 online:
Maken opdracht 6 en 8
timer
25:00

Slide 17 - Tekstslide

Kijken en luisteren H5
Je leert kijken en luisteren naar een discussie.

Slide 18 - Tekstslide

Kijken en luisteren H5
Start:

Bekijk het fragment uit een discussie tussen Eva Jinek en Mart Smeets.
Hoe kun je aan Eva Jinek zien en horen dat ze het niet met Mart Smeets eens is?

Slide 19 - Tekstslide

Startopgave
Wat zie je?

Wat hoor je?

verbaal en non-verbaal

Slide 20 - Tekstslide

Kijken en luisteren H5
Als je het niet met anderen eens bent over een kwestie, kun je met elkaar discussiëren. Je geeft dan je standpunt: jouw mening over die kwestie. Ook geef je argumenten voor je standpunt: je legt uit waarom je die mening hebt.

Slide 21 - Tekstslide

Kijken en luisteren H5
Er zijn twee soorten discussies:

- een probleemoplossende discussie is bedoeld om samen een probleem op te lossen;
- een opiniërende discussie is erop gericht je mening te vormen over een onderwerp of kwestie.

Slide 22 - Tekstslide

Kijken en luisteren H5
Vaak wordt een discussie geleid door een voorzitter. Als er geen voorzitter is, nemen de deelnemers de voorzitterstaken over.

Slide 23 - Tekstslide

Zo kijk en luister je naar een discussie

Let op de deelnemers:
Spreken de deelnemers rustig en duidelijk?
Leggen ze duidelijk uit wat ze bedoelen?
Luisteren ze naar elkaar en laten ze elkaar uitspreken?
Gaan ze serieus in op de woorden van de andere sprekers?




Let op de voorzitter:

Laat de voorzitter alle deelnemers voldoende aan het woord komen?
Grijpt hij in als dat nodig is?
Vat hij de discussie zo nu en dan samen?
Sluit hij de discussie af met een samenvatting en zo mogelijk met een conclusie: de gekozen oplossing voor het probleem, de meest gedeelde mening?



Slide 24 - Tekstslide

Kijken en luisteren H5
Als je het niet met anderen eens bent over een kwestie, kun je met elkaar discussiëren. Je geeft dan je standpunt: jouw mening over die kwestie. Ook geef je argumenten voor je standpunt: je legt uit waarom je die mening hebt.

Maken opdracht: 1, 2, 3

Slide 25 - Tekstslide

Huiswerk
Leesboek meenemen
Lezen H4 online opdracht 6 en 8

Slide 26 - Tekstslide