Oefenvragen Thema 7 Opslag, uitscheiding en bescherming


Thema 7 Opslag, uitscheiding en bescherming 
Oefenvragen
1 / 43
volgende
Slide 1: Tekstslide
BiologieMiddelbare schoolvmbo k, g, t, mavoLeerjaar 4

In deze les zitten 43 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les


Thema 7 Opslag, uitscheiding en bescherming 
Oefenvragen

Slide 1 - Tekstslide

7.1 Een constant inwendig milieu

Slide 2 - Tekstslide

De koolstofdioxide in je bloedplasma bevindt zich in het ... milieu
A
Inwendig milieu
B
Uitwendig milieu

Slide 3 - Quizvraag

Waar hoort urine bij?
A
Inwendig milieu
B
Uitwendig milieu

Slide 4 - Quizvraag

Een blaar bestaat uit weefselvloeistof, is dit het inwendige of het uitwendige milieu?
A
Inwendig milieu
B
Uitwendige Milieu?

Slide 5 - Quizvraag

Waar hoort de inhoud
van je darmen bij?
A
Inwendig milieu
B
Uitwendig milieu

Slide 6 - Quizvraag

De lucht in je longen wordt bij het ... .....milieu gerekend.
A
Inwendig milieu
B
Uitwendig milieu

Slide 7 - Quizvraag

Hieronder zie je organen uit het menselijk lichaam en de bijbehorende functies. Verbindt het juiste orgaan met de functie
afgifte van warmte
afgifte van urine
opslag van vet
opslaan van glycogeen
uitscheiden van ureum
huid
lever
nieren
pijpbeenderen
urineblaas

Slide 8 - Sleepvraag

7.2 De lever

Slide 9 - Tekstslide

Wat doet gal?
A
Vet druppels vergroten
B
Vet druppels verkleinen
C
Vet verwijderen
D
Vet maken.

Slide 10 - Quizvraag

Wat is de functie van je lever?
A
Water en zout uitscheiden
B
Giftige stoffen omzetten in minder giftige stoffen
C
Water en koolstofdioxide uitscheiden

Slide 11 - Quizvraag


Drie bloedvaten zijn de leverader, de lever slagader en de poortader.
Waar is het bloed zuurstofrijk?
A
Alleen de leverslagader
B
In de leverader en in de poortader
C
In de leverslagader en in de poortader

Slide 12 - Quizvraag


Wat is een functie van de lever?
A
Hier wordt gal opgeslagen
B
Hier wordt gal gemaakt
C
Produceert leversap
D
Het leverzuur doodt bacteriën

Slide 13 - Quizvraag

wat is géén functie van de lever
A
gal maken
B
witte bloedcellen aanmaken
C
gifstoffen uit het bloed halen
D
afvalstoffen uit het bloed halen

Slide 14 - Quizvraag

7.3 De nieren

Slide 15 - Tekstslide


Met cijfer 4 wordt een nier aangegeven.
Is dit de linker nier
of de rechter nier?
A
Links
B
Rechts

Slide 16 - Quizvraag


Wat doen de nieren?
A
Afvalstoffen uit het bloed halen
B
Zuurstof aan het bloed toevoegen
C
Voedingstoffen aan het bloed toevoegen
D
Koolstofdioxide verwijderen

Slide 17 - Quizvraag

De buitenste laag van de nier wordt ...................................... van de nier genoemd
A
het niermerg
B
de nierschors
C
het nierkapsel
D
het niervlies

Slide 18 - Quizvraag

Vervoert de nierader bloed naar de nieren?
A
Ja
B
Nee

Slide 19 - Quizvraag

Bij een nierbekkenontsteking is de wand van een nierbekken ontstoken. Dit kan worden veroorzaakt door bacteriën die via de urinewegen van buiten in het lichaam zijn gekomen. Door welke vier delen zijn deze bacteriën achtereenvolgens gegaan?
Urineleider
Urinebuis
Urineblaas
Nierbekken

Slide 20 - Sleepvraag

Nieren : sleep de onderdelen naar de juiste plaats
Niermerg
nierschors
urineleider
nierslagader
nierader
nierbekken

Slide 21 - Sleepvraag

Hoe krijgen de nieren zuurstofrijk bloed?
A
Door de nierader
B
Door de poortader
C
Door de nierslagader
D
Door de nierhaarvaten

Slide 22 - Quizvraag

Wat is de functie van onderdeel 6?
A
Voert urine af naar de urineblaas
B
Urine wordt hier tijdelijk opgeslagen
C
Voert urine af uit het lichaam
D
Al het bovenstaande

Slide 23 - Quizvraag

wat is de functie van het nierbekken?
A
Filteren van bloed
B
Filteren van urine
C
Verzamelen van urine

Slide 24 - Quizvraag

In afbeelding 10 zie je de nieren met de urinewegen
De pijlen geven de stroomrichting van het bloed aan. op welke plek is het bloed het schoonst?
A
Op plaats 1
B
Op plaats 2
C
Op plaats 3
D
Op plaats 4

Slide 25 - Quizvraag

7.4 De huid en het onderhuidse bindweefsel

Slide 26 - Tekstslide

is je huid een orgaan?
A
ja
B
nee

Slide 27 - Quizvraag

De opperhuid bestaat uit:
A
Kiemlaag en onderhuids bindweefsel
B
kiemlaag en onderhuids bindweefsel
C
Hoornlaag en Kiemlaag
D
Hoornlaag en onderhuids bindweefsel

Slide 28 - Quizvraag

In welk deel van het lichaam slaat een mens reservestof vooral op?
A
kiemlaag
B
lederhuid
C
in het onderhuidse bindweefsel
D
opperhuid

Slide 29 - Quizvraag

Van welke huidlaag is het voedsel van de huisstofmijt afkomstig?
A
lederhuid
B
kiemlaag
C
hoornlaag

Slide 30 - Quizvraag

Je ziet iemands huid op twee momenten. Piet doet de volgende uitspraak: De bloedvaten in de huid zijn het wijdst op de tekening rechts. Klopt Piet zijn uitspraak?
A
Ja
B
Nee

Slide 31 - Quizvraag

Klopt de volgende bewering over de afbeelding:

Op het rechterplaatje is de zweetproductie in het lichaam het grootst.
A
Ja
B
Nee

Slide 32 - Quizvraag

Je loopt naar buiten en krijgt het koud.
Wat gebeurt er in je huid?
De huid wordt
A
Bloedvaatjes worden wijd, spieren trekken samen
B
Bloedvaatjes worden nauw, spieren trekken samen
C
Bloedvaatjes worden wijd, zweetklieren produceren zweet
D
Bloedvaatjes worden nauw, zweetklieren produceren zweet

Slide 33 - Quizvraag

De huid voorkomt uitdroging. De huid blijft soepel door _____
A
Zweet
B
Vocht
C
Talg
D
Slijm

Slide 34 - Quizvraag

                    7.5 Afweer

Slide 35 - Tekstslide

Ziekteverwekkers
Rauw vlees, kan besmet zijn met ziekteverwekkende bacteriën. In het verteringskanaal kunnen deze bacteriën diarree veroorzaken. Gelukkig worden de meeste van deze bacteriën voor die tijd gedood.
Hoe worden deze bacteriën gedood?
A
Ze kunnen niet door de hoornlaag heendringen
B
Ze kunnen niet tegen maagsap
C
Ze worden door witte bloedcellen vernietigd

Slide 36 - Quizvraag

Je hebt griep gehad en bent genezen.
Hoe heet dit?
A
Kunstmatige immuniteit
B
Natuurlijke immuniteit

Slide 37 - Quizvraag

Wat krijg je bij een inenting toegediend?
A
witte bloed cellen
B
stoffen die de ziekte bestrijden
C
een verzwakt of dode ziekteverwekker
D
extra vitamines

Slide 38 - Quizvraag

Welk bloedonderdeel zorgt voor de afweer van ziekteverwekkers?
A
bloedplasma
B
rode bloedcellen
C
bloedplaatjes
D
witte bloedcellen

Slide 39 - Quizvraag

Antistoffen zijn specifiek. Wat betekent dat?
A
Ze werken alleen tegen kanker
B
Ze werken tegen één soort ziekteverwekker
C
Geen één antistofmolecuul is hetzelfde
D
Ze werken tegen allerlei ziekteverwekkers

Slide 40 - Quizvraag

Antistoffen worden gemaakt door
A
Witte bloedcellen
B
Levercellen
C
Ziekteverwekkers

Slide 41 - Quizvraag

Wat doen antistoffen?
A
Plakken aan de ziekteverwekker
B
Eten de ziekteverwekker op
C
Die zorgen ervoor dat je ziek wordt
D
Dat zijn ziekteverwekkers

Slide 42 - Quizvraag

Antibiotica werkt bij
A
Virussen
B
Schimmels
C
Bacteriën
D
Voetschimmel

Slide 43 - Quizvraag