1.3 Weet wat je nodig hebt!

1.3 Weet wat je nodig hebt! 
1 / 26
volgende
Slide 1: Tekstslide

In deze les zitten 26 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

Onderdelen in deze les

1.3 Weet wat je nodig hebt! 

Slide 1 - Tekstslide

Regels en grenzen
  1. RESPECT = Rekening houden met elkaar
  2. Op je plek zitten en spullen op tafel
  3. Stil zijn, vragen stellen, vinger opsteken en praten
  4. Huiswerk maken en nakijken
  5. Geen snoep, muziek, capuchon
  6. Schone werkplek
1 waarschuwing, bij de 2e waarschuwing 1 uur terugkomen

Slide 2 - Tekstslide

Programma
  1. Huiswerk
  2. Terugblik kleine toets
  3. Leerdoelen
  4. Uitleg 1.3
  5. Maken opdrachten 1.3
  6. Vooruitblik volgende les

Slide 3 - Tekstslide

Terugblik kleine toets
Geen pennen op tafel tijdens het nakijken van de toets
We kijken samen naar de juiste antwoorden

Controleer of het aantal punten klopt
Na afloop lever je de toetsen weer in

Slide 4 - Tekstslide

Huiswerk volgende les
Pak je agenda voor je en noteer het huiswerk:
Maken paragraaf 1.3 op blz. 22 t/m 27
Lees de leerdoelen door en gebruik de uitleg

De volgende les controle en nakijken van het huiswerk!
1 waarschuwing, bij de 2e waarschuwing 1 uur terugkomen

Slide 5 - Tekstslide

Leerdoelen
  • Je leert wat voor behoeften je kunt hebben
  • Je leert waardoor mensen verschillende behoeften hebben
  • Je leert wat het verschil is tussen goederen en diensten
  • Je leert hoe je in je behoeften kunt voorzien
  • Je leert hoe je met procenten een getal kunt berekenen

Slide 6 - Tekstslide

Behoeften
Iets wat je nodig hebt of graag wilt hebben, noem je een behoefte. Er zijn twee groepen behoeften.
  1. Basisbehoeften: alles wat je echt nodig hebt om te leven, zoals eten en drinken, woonruimte en kleding. Medicijnen zijn in het Westen basisbehoeften, in arme landen niet. 
  2. Overige behoeften: alles wat je leven leuker of makkelijker maakt, bijvoorbeeld: computergames, uitgaan.

Slide 7 - Tekstslide

Behoeften verschillen
Behoeften verschillen door:
  • Budget (hoeveel je uit kunt geven)
  • Leeftijd
  • Gender
  • Smaak
Je kunt in je behoeften voorzien door goederen en diensten te kopen of door zelfvoorziening. 

Slide 8 - Tekstslide

Goederen en diensten
Goederen zijn tastbaar, voorwerpen die je aan kunt raken.
  • Verbruiksgoederen verbruik je in korte tijd, daarna zijn ze op. Bijv. een broodje of flesje water.
  • Gebruiksgoederen gaan langer mee. Bijv. een game of laptop, die gebruik je vaker.
Diensten zijn niet-tastbaar. Zo levert een fietsenmaker een dienst als hij jouw kapotte fiets repareert.


Slide 9 - Tekstslide

Zelfvoorziening
Als je iets koopt in de winkel ben je aan het consumeren wat bedrijven hebben geproduceerd.

Je kunt ook zelf iets maken waarmee je in je eigen behoeften voorziet. Dat heet zelfvoorziening. Je maakt bijvoorbeeld je eigen kleding, je bouwt je eigen huis of je teelt je eigen groente.



Slide 10 - Tekstslide

Een getal berekenen met procenten
te berekenen getal = percentage : 100 x totaal
Van de 120 leerlingen doet 65% examen in economie
Hoeveel leerlingen zijn dat? 
  1.  Maak van de vraag een som 65% van 120 = ...
  2. Maak een decimaal getal 65 : 100 = 0,65
  3. Vermenigvuldig het decimaal met het totaal 0,65 x 120 = 78



Slide 11 - Tekstslide

LessonUp
  • Chromebook open en dicht
  • Inloggen met code
  • Naamgebruik
  • Lezen van de vragen
  • Vragen beantwoorden
  • Klein prijsje voor de winnaar van de quiz

Slide 12 - Tekstslide

Hoeveel is 10% van €100?
A
€ 10
B
€ 1
C
€ 110
D
€ 11

Slide 13 - Quizvraag

Hoeveel is 40% van €200?
A
€ 40
B
€ 60
C
€ 80
D
€ 100

Slide 14 - Quizvraag

Hoeveel is 8% van €120?
A
€ 9,60
B
€ 12
C
€ 8,40
D
€ 10,80

Slide 15 - Quizvraag

Een spijkerbroek kost € 70, maar in de sale krijg je 15% korting. Bereken de korting in €.
A
€ 9,50
B
€ 7
C
€ 14
D
€ 10,50

Slide 16 - Quizvraag

Een computergame kost € 50 maar de prijs gaat met 20% omhoog. Wat wordt de nieuwe prijs?
A
€ 65
B
€ 70
C
€ 55
D
€ 60

Slide 17 - Quizvraag

Maken opdrachten 1.3
Ga naar bladzijde 20 van je boek
Lees de leerdoelen door en gebruik de uitleg
Geef antwoord op vraag 1 t/m 18 op bladzijde 20 t/m 25

Tijdens het maken van de opdrachten is het 15 minuten stil
Steek je vinger op als je een vraag hebt!
Klaar? Ga dan verder met de herhalings- of plusopdrachten 

Slide 18 - Tekstslide

Slide 19 - Video

Alles wat je echt nodig hebt om te overleven zijn je...
A
Basisbehoeften
B
Overige behoeften

Slide 20 - Quizvraag

Waar of niet waar: diensten zijn tastbaar
A
waar
B
niet waar

Slide 21 - Quizvraag

Je kunt je behoeften bevredigen door te consumeren of door...
A
Economie
B
Diensten
C
Zelfvoorziening
D
Goederen

Slide 22 - Quizvraag

60% van 150 is...
A
90
B
70
C
80
D
78

Slide 23 - Quizvraag

Terugblik
Wat heb je geleerd?
  • Je leert wat voor behoeften je kunt hebben
  • Je leert waardoor mensen verschillende behoeften hebben
  • Je leert wat het verschil is tussen goederen en diensten
  • Je leert hoe je in je behoeften kunt voorzien
  • Je leert hoe je met procenten een getal kunt berekenen

Slide 24 - Tekstslide

Vooruitblik
De volgende les gaat over: 1.4 Weet wat je koopt!

Huiswerk: maken paragraaf 1.3 op blz. 20 t/m 25

Bedankt voor je aandacht!


Slide 25 - Tekstslide

Deze les was...

Slide 26 - Tekstslide