Woordenschat thema 1
Hier haal je geld op voor een goed doel door (rondjes) hard te lopen
A
Spaaractie
B
De sponsorloop
1 / 35
Lesduur is: 45 minOnderdelen in deze les
Hier haal je geld op voor een goed doel door (rondjes) hard te lopen
A
Spaaractie
B
De sponsorloop
Slide 1 - Quizvraag
Een markt waar oude, tweedehands spullen verkocht worden
A
De rommelmarkt
B
Inzamel markt
Slide 2 - Quizvraag
Waar kan je allemaal een lot voor kopen voor een loterij om een prijs te winnen?
Slide 3 - Open vraag
Welk succes heb jij wel eens gehad/behaald wat erg goed ging?
Slide 4 - Open vraag
Wat is wel eens echt misgegaan bij jou?
Slide 5 - Open vraag
Een klein onderdeel van een geheel
A
Het detail
B
Het principe
Slide 6 - Quizvraag
Iets wat helpt om het beter of duidelijker te maken.
A
De begeleiding
B
De ondersteuning
Slide 7 - Quizvraag
Het geld dat je ermee krijgt. De ... van de actie was maar liefst duizend euro.
A
De tip
B
De opbrengst
Slide 8 - Quizvraag
Ervoor zorgen dat iemand meedoet of meehelpt
A
Inschakelen
B
Uitschakelen
Slide 9 - Quizvraag
Behalve als, alleen niet als
A
Tenzij
B
Tenslotte
Slide 10 - Quizvraag
Toegeven aan wat iemand van je wil hebben, bijvoorbeeld met geld
A
Over de dijk komen
B
Over de brug komen
Slide 11 - Quizvraag
Werk in een arm land, om ervoor te zorgen dat de mensen in dat land het beter krijgen.
A
Noodhulp
B
Het ontwikkelingswerk
C
Steunhulp
D
Het begeleidingswerk
Slide 12 - Quizvraag
Dit zijn ziektes:
A
De aids
B
De lymfe
C
De wervelwind
D
De cholera
Slide 13 - Quizvraag
Voor wie of waar heb jij veel respect/waardering voor?
Slide 14 - Open vraag
Waar of voor wat heb jij geen enkele waardering? (minachten)
Slide 15 - Open vraag
Dingen waar alle kinderen recht op hebben.
A
De kinderrechten
B
De ouderrechten
Slide 16 - Quizvraag
Soorten huizen waarin je kunt wonen
A
De huisvereniging
B
De huisvesting
Slide 17 - Quizvraag
Ongeveer:
Er wonen ... 1000 mensen in dit dorp
Er wonen ... 1000 mensen in dit dorp
A
Exact
B
Circa
Slide 18 - Quizvraag
Op die plaats
A
Ter plekke
B
Naast die plek
Slide 19 - Quizvraag
Ingrijpend
A
Krachtig en belangrijk
B
Niet krachtig en onbelangrijk
Slide 20 - Quizvraag
In ieder geval, altijd:
We moeten .... ingrijpen om een ziekte te voorkomen
We moeten .... ingrijpen om een ziekte te voorkomen
A
Hoe dan ook
B
Sowieso niet
Slide 21 - Quizvraag
Als een ziekte zich in korte tijd over veel mensen verspreidt, noem je dat...
A
Een explosie
B
Een epidemie
Slide 22 - Quizvraag
Er alleen voor staan
A
Alles zelf moeten doen
B
Overal hulp bij krijgen
Slide 23 - Quizvraag
Hoe of voor wat heb jij wel eens iemand overgehaald?
Slide 24 - Open vraag
Toespraak waarin je anderen met argumenten probeert te overtuigen of tot iets over te halen
A
Het dooiplei
B
Het pleidooi
Slide 25 - Quizvraag
Nee zeggen tegen iets of iemand
A
Aanwijzen
B
Afwijzen
Slide 26 - Quizvraag
Waar ben jij flexibel in?
Slide 27 - Open vraag
Waar ben jij(soms) star in?
(Je moeilijk kunnen aanpassen)
(Je moeilijk kunnen aanpassen)
Slide 28 - Open vraag
Fel en hevig
A
Heftig
B
Helen
Slide 29 - Quizvraag
Een scherp geluid maken dat pijn doet aan je oren
A
Sneren
B
Snerpen
Slide 30 - Quizvraag
Zowel... als
´Ik houd ... van dieren ... van planten´
´Ik houd ... van dieren ... van planten´
A
Niet alleen, maar ook
B
Wel allen, maar niet
Slide 31 - Quizvraag
Het onderwerp
A
Het punt
B
De vraagteken
Slide 32 - Quizvraag
De manier waarop iets gemaakt of gebouwd is
A
De conducteur
B
De constructie
Slide 33 - Quizvraag
Zich als een olievlek verspreiden
A
Heel snel onbekend worden
B
Heel snel bekend worden
Slide 34 - Quizvraag
Op een overdreven manier zeggen dat iemand iets heel goed is in iets
A
Iemand de hemel in prijzen
B
Iemand de wolken in prijzen
