overhoren der/die/das pers vnw

der, die oder das?

Oma
A
der
B
die
C
das
1 / 33
volgende
Slide 1: Quizvraag

In deze les zitten 33 slides, met interactieve quizzen.

Onderdelen in deze les

der, die oder das?

Oma
A
der
B
die
C
das

Slide 1 - Quizvraag

Kanns du zu (ik/mij) kommen?
A
ich
B
mich
C
mir

Slide 2 - Quizvraag

der, die oder das?

Hengst
A
die
B
der
C
das

Slide 3 - Quizvraag

Ich habe etwas für (jij)......... gekauft.
A
du (1e)
B
dich (4e)
C
dir (3e)

Slide 4 - Quizvraag

der, die oder das?

Bruder
A
der
B
die
C
das

Slide 5 - Quizvraag

Kann ik (jij/jou) ....... helfen?
A
du
B
dich
C
dir

Slide 6 - Quizvraag

der, die oder das?

Junge
A
der
B
die
C
das

Slide 7 - Quizvraag

der, die oder das?

Eltern
A
der
B
die
C
das

Slide 8 - Quizvraag

Was hast du gegen (hij/hem) gesagt
A
er
B
ihn
C
ihm

Slide 9 - Quizvraag

der, die oder das?

Eintrittskarte
A
der
B
die
C
das

Slide 10 - Quizvraag

der, die oder das?

Lampe
A
der
B
die
C
das

Slide 11 - Quizvraag

Der, die oder das?

Haus
A
der
B
die
C
das

Slide 12 - Quizvraag

der, die oder das?

Theater
A
der
B
die
C
das

Slide 13 - Quizvraag

der, die oder das?

Brille
A
der
B
die
C
das

Slide 14 - Quizvraag

Gegenueber (jullie) ....... wohnt meine Mutter.
A
ihr
B
euch 4e
C
euch 3e

Slide 15 - Quizvraag

Was hat er von (zij mv) ....... bekommen?
A
sie (1e)
B
sie (4e)
C
ihnen (3e)

Slide 16 - Quizvraag

der, die oder das?

Banane
A
der
B
die
C
das

Slide 17 - Quizvraag

der, die oder das?

Brötchen
A
der
B
die
C
das

Slide 18 - Quizvraag

der, die oder das?

Stier
A
der
B
die
C
das

Slide 19 - Quizvraag

der, die oder das?

Jahr
A
der
B
die
C
das

Slide 20 - Quizvraag

der, die oder das?

Haar
A
der
B
die
C
das

Slide 21 - Quizvraag

der, die oder das?

Onkel
A
der
B
die
C
das

Slide 22 - Quizvraag

der, die oder das?

Katze
A
der
B
die
C
das

Slide 23 - Quizvraag

der, die oder das?

Tier
A
der
B
die
C
das

Slide 24 - Quizvraag

der, die oder das?

Königin Maxima

A
der
B
die
C
das

Slide 25 - Quizvraag

Persoonlijke voornaamwoorden:
Was für ein Geschenk (o) hast du für
(ik-vorm)................. gekauft?
A
ich
B
mir
C
mich

Slide 26 - Quizvraag

De personen Thomas en Perry vervang je door het persoonlijk voornaamwoord:
A
Ihr
B
Sie
C
sie

Slide 27 - Quizvraag

Vul de juiste vorm van het persoonlijk voornaamwoord in
Ich kaufe für (hij-vorm)...... ein T-Shirt
A
er
B
ihn
C
ihm

Slide 28 - Quizvraag

Wat is het geslacht van dit woord?

Mädchen
A
mannelijk (m)
B
vrouwelijk (v)
C
onzijdig (o)

Slide 29 - Quizvraag

Wat is het geslacht van dit woord?

Adresse
A
mannelijk (m)
B
vrouwelijk (v)
C
onzijdig (o)

Slide 30 - Quizvraag

Wat is het geslacht van 'Wasser'?
A
vrouwelijk (die)
B
mannelijk (der)
C
Onzijdig (das)

Slide 31 - Quizvraag

Wat is het geslacht van dit woord?

Sommer
A
mannelijk (m)
B
vrouwelijk (v)
C
onzijdig (o)

Slide 32 - Quizvraag

Wat is het geslacht van Freizeit

A
m
B
v
C
o

Slide 33 - Quizvraag