Dienstag, den 6. Dezember mavo 3

Hausaufgaben Montag
leren de rijtjes van de voorzetsels en de ww.
+ persoonlijke vnw
Maak de oefeningen 30/32  in je schrift. Schrijf de zinnen op. Die ga je de volgende les gebruiken.
1 / 34
volgende
Slide 1: Tekstslide
DuitsMiddelbare schoolmavoLeerjaar 3

In deze les zitten 34 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

Hausaufgaben Montag
leren de rijtjes van de voorzetsels en de ww.
+ persoonlijke vnw
Maak de oefeningen 30/32  in je schrift. Schrijf de zinnen op. Die ga je de volgende les gebruiken.

Slide 1 - Tekstslide

Ziel heute
* herhalen grammatica
* Sprachmittel oefenen
* verschil denn en weil kennen

Slide 2 - Tekstslide

Übung 30 und 32
Eerst nakijken en daarna gaan weeen aantal keer de gesprekjes klassikaal oefenen
Voor de uitspraak en om ook zo al vast te leren.

Slide 3 - Tekstslide

Übung 37
Maak in 2-tallen 37 Lever deze bij mij in. Ik kijk het snel voor je na. Daarna oefenen
timer
10:00

Slide 4 - Tekstslide

uitleg denn und weil
we maken samen na de uitleg oefening 41

Slide 5 - Tekstslide

Slide 6 - Tekstslide

Formatieve toets
Wat je moet leren staat in som bij volgende week maandag. Dan maak je ook de toets in de les. 

Slide 7 - Tekstslide

Slide 8 - Tekstslide

der, die oder das?

Oma
A
der
B
die
C
das

Slide 9 - Quizvraag

der, die oder das?

Hengst
A
die
B
der
C
das

Slide 10 - Quizvraag

Ich habe etwas für (jij)......... gekauft.
A
du (1e)
B
dich (4e)
C
dir (3e)

Slide 11 - Quizvraag

der, die oder das?

Bruder
A
der
B
die
C
das

Slide 12 - Quizvraag

der, die oder das?

Junge
A
der
B
die
C
das

Slide 13 - Quizvraag

der, die oder das?

Eltern
A
der
B
die
C
das

Slide 14 - Quizvraag

der, die oder das?

Eintrittskarte
A
der
B
die
C
das

Slide 15 - Quizvraag

der, die oder das?

Lampe
A
der
B
die
C
das

Slide 16 - Quizvraag

Der, die oder das?

Haus
A
der
B
die
C
das

Slide 17 - Quizvraag

der, die oder das?

Theater
A
der
B
die
C
das

Slide 18 - Quizvraag

der, die oder das?

Brille
A
der
B
die
C
das

Slide 19 - Quizvraag

Was hat er von (zij mv) ....... bekommen?
A
sie (1e)
B
sie (4e)
C
ihnen (3e)

Slide 20 - Quizvraag

der, die oder das?

Banane
A
der
B
die
C
das

Slide 21 - Quizvraag

der, die oder das?

Brötchen
A
der
B
die
C
das

Slide 22 - Quizvraag

der, die oder das?

Stier
A
der
B
die
C
das

Slide 23 - Quizvraag

Warum hast du (hij) ........... einen Kuss gegeben.
A
er (1e)
B
ihn (4e)
C
ihm (3e)

Slide 24 - Quizvraag

der, die oder das?

Jahr
A
der
B
die
C
das

Slide 25 - Quizvraag

der, die oder das?

Haar
A
der
B
die
C
das

Slide 26 - Quizvraag

Habt (jullie) ........ das gesteun gesehen?
A
ihr (1e)
B
euch (4e)
C
euch (3e)

Slide 27 - Quizvraag

der, die oder das?

Onkel
A
der
B
die
C
das

Slide 28 - Quizvraag

der, die oder das?

Katze
A
der
B
die
C
das

Slide 29 - Quizvraag

der, die oder das?

Tier
A
der
B
die
C
das

Slide 30 - Quizvraag

Ich sehe ein Buch. Ich kaufe (het) .......
A
es (1e)
B
es (4e)
C
ihm (3e)

Slide 31 - Quizvraag

der, die oder das?

Königin Maxima

A
der
B
die
C
das

Slide 32 - Quizvraag

Doel bereikt? Kan je het geslacht van zelfstandige naamwoorden bepalen?
(Alle antwoorden zijn goed!)
A
Ja !
B
Nee! Ik snap er echt niets van.
C
Ja, ik snap het, maar moet nog oefenen

Slide 33 - Quizvraag

...und das war es dann auch schon wieder.

Slide 34 - Tekstslide