1. Je weet wat een wortel is, hoe je dit uitrekent en welk teken erbij hoort.
2. Je kent de kwadraten van 1 t/m 15, 20, 25, 30, 40 en 50 uit je hoofd en de bijbehorende wortels.
3. Je kunt de kwadraat- en worteltoets op je rekenmachine gebruiken.
4. Je kunt het kwadraat van negatieve getallen uitrekenen.
5. Je weet het verschil tussen het kwadraat van (-5) en -5.
6. Je weet dat je de wortel alleen van een positief getal kunt berekenen.
7. Je kent de nieuwe rekenvolgorde en kunt deze toepassen.