Les 2 H8 Totaal

Verder met H8
1 / 26
volgende
Slide 1: Tekstslide
EconomieMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

In deze les zitten 26 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Verder met H8

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 2 - Video

Deze slide heeft geen instructies

Hoge verzonken kosten:
A
Dit is het deel van je investering die meteen als verloren kunt beschouwen
B
Is in feite het risico wat je loopt als bedrijf in een bepaald project, deze investering kan niet op een andere manier gebruikt worden
C
Deze kosten moet je meteen betalen, als je lage verzonken kosten hebt hoef je dit niet te betalen

Slide 3 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Voorbeeld van een voordeel als je hoge verzonken kosten hebt....
A
Je word als betrouwbaarder gezien door je zakenpartners
B
Zakenpartners minder vertrouwen in je
C
Verzonken kosten hebben geen voordeel

Slide 4 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Bij welk voorbeeld gaat het niet over 'Onderhandelen'?
A
Werkgever en werknemer
B
Overheid en burger
C
Koper en verkoper
D
Politieke partijen

Slide 5 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Soorten loonstijging
Prijscompensatie: Een loonstijging die gelijk is aan de stijging van het algemeen prijspeil (de inflatie). De koopkracht van de werknemer blijft dan dus gelijk.
Initiele loonstijging: Wanneer de werknemers in een bedrijfstak een loonsverhoging krijgen bovenop de prijscompensatie (door bijv. gestegen Apt) --> de koopkracht van werknemers zal verbeteren.
Incidentele loonstijging: Een loonstijging per individu, door bijv promotie.

Slide 6 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Prijscompensatie
Initiële loonstijging
Incidentele loonstijging
RIC = PIC
Promotie
RIC > PIC
Waardevast
Vakbond heeft veel macht (CAO)
Gelijk aan consumentenprijsindex
Koopkracht stijging
Nieuwe hogere functie

Slide 7 - Sleepvraag

Arbeid: 1700 / 20 = 85 per werknemer
1800 / 21 = 86 werknemer

loonkosten per product = loonkosten per werknemer / arbeidsproductiviteit

105 / 117,6 x 100 = 89,3

In welke cel staat het Nash-evenwicht?
A
Linksboven
B
Rechtsboven
C
Linksonder
D
Rechtsonder

Slide 8 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is hier het Nash-evenwicht?
A
-10, -5
B
55, 0
C
50, 30
D
100, 0

Slide 9 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies


Is er sprake van een gevangenendilemma?
A
Nee, want de uitkomst is optimaal
B
Nee, want de korting geldt alleen op vrijdag
C
Ja, want er is een suboptimaal Nash-evenwicht
D
Ja, want ze hebben beide een dominante strategie

Slide 10 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Primaire arbeidsvoorwaarden
Secundaire arbeidsvoorwaarden
Pensioen
Salaris
Vakantiedagen
Werktijden
Werkkleding
Sabbatical
Scholing
dertiende maand

Slide 11 - Sleepvraag

Deze slide heeft geen instructies

Hoe zat dat ook al weer met inflatie? Door inflatie kan je...
A
meer besteden, daardoor wordt koopkracht meer
B
minder besteden, daardoor wordt koopkracht minder
C
Meer besteden, daardoor wordt koopkracht minder
D
Minder besteden, daardoor wordt koopkracht meer

Slide 12 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies


Inflatie
Je geld wordt minder waard
Wat is het gevolg van inflatie?

Prijzen 
stijgen

Je kan minder kopen voor hetzelfde geld

Je koopkracht daalt

Slide 13 - Sleepvraag

Deze slide heeft geen instructies

Opdracht 12: Sleep de begrippen in de juiste plek van de tekst.
- Een algemene prijsstijging van goederen en diensten.
- De hoeveelheid goederen en diensten
die je met je inkomen kunt kopen.
- Het inkomen dat je in euro's verdient.
- De lonen stijgen net zo veel als de prijzen.
- Je inkomen waarbij je rekening houdt met de inflatie.
- Een algemene prijsdaling van goederen en diensten.
- De Nederlandse overheid probeert
de inflatie rond de 2% te houden.
.............................
.............................
.............................
.............................
.............................
.............................
.............................
inflatie
prijsstabiliteit
Nominaal inkomen
koopkracht
Reëel inkomen
prijscompensatie
deflatie

Slide 14 - Sleepvraag

Deze slide heeft geen instructies

Welke factoren bepalen je koopkracht?
A
Het aantal werkende mensen
B
Het aantal werklozen
C
De hoogte van de prijzen en het inkomen
D
DNB bepaalt de rente standen

Slide 15 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat wordt bedoeld met koopkracht?
A
Inflatie tegen gaan met je inkomen
B
De producten en diensten die je met je inkomen kan kopen
C
Consumenten die de prijzen van producten en diensten bepalen
D
Het compenseren van loon om inflatie tegen te gaan

Slide 16 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Stijging inkomen in % - inflatie in % = ....
A
reëel inkomen
B
nominaal inkomen
C
modaal inkomen
D
duurzaam inkomen

Slide 17 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Ten opzichte van het basisjaar (2019) zijn de prijzen met 4% gestegen en het loon met 5%. Hoeveel is de toe- of afname van het reëel inkomen?
A
toegenomen met 1%
B
toegenomen met 0,96%
C
afgenomen met 1%
D
geen verandering

Slide 18 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Eva's loon steeg met 1,8%. In hetzelfde jaar is er 0,4% deflatie.
Bereken hoeveel procent het reëel inkomen is veranderd
A
0,4%
B
1,4%
C
1,8%
D
2,2%

Slide 19 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Reken uit:

Het loon is gestegen van €31750 naar €32500.

Er is een algemene prijsstijging van (inflatie) van 3,3%.

Hoe groot is de verandering in het reëel inkomen?
A
2,4%
B
3,3%
C
-5,7%
D
-0,9%

Slide 20 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Loonruimte
Prijscompensatie
Initiele loonstijging
De maximale loonstijging die niet leidt tot lagere winst.
Een loonsverhoging gelijk aan inflatie.
Loonstijging bovenop de inflatie correctie

Slide 21 - Sleepvraag

Deze slide heeft geen instructies

Als lonen evenveel stijgen als de inflatie dan is er spraken van ...
A
Loon-prijsspiraal
B
Prijscompensatie
C
Deflatie
D
Reëel inkomen

Slide 22 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Arbeidsvraaglijn verschuift naar links
Arbeidsvraaglijn verschuift naar rechts
Tegenvallende economie
Corona-uitbraak
CAO-loon gaat omlaag
Aantrekkende economie

Slide 23 - Sleepvraag

Deze slide heeft geen instructies

De inflatie is 1,5% en de loonstijging is 2,4%. Hoeveel stijgt de koopkracht?
A
0,90%
B
0,89%
C
0,91%
D
0,87%

Slide 24 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Welke uitspraak is NIET waar?
A
Arbeid is heterogeen
B
De arbeidsmarkt is transparant
C
De arbeidsmarkt is geen vrije markt
D
De arbeidsmarkt is een abstracte markt

Slide 25 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Negatief voor werknemerssurplus
Positief voor werknemerssurplus
Loonsverhoging
arbeidsaanbod stijgt
Arbeidsvraag daalt
Winsten stijgen
Corona-uitbraak
Arbeidsaanbod daalt

Slide 26 - Sleepvraag

Deze slide heeft geen instructies