Le PASSE-COMPOSE avec avoir

 LE PASSÉ COMPOSÉ 

Les buts:
- apprendre le passé composé
- utiliser le passé composé 
1 / 33
volgende
Slide 1: Tekstslide
FransMiddelbare schoolmavo, havo, vwoLeerjaar 1-3

In deze les zitten 33 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

 LE PASSÉ COMPOSÉ 

Les buts:
- apprendre le passé composé
- utiliser le passé composé 

Slide 1 - Tekstslide

De werkwoorden op -ER

Slide 2 - Tekstslide

De werkwoorden op -ER
= Ik eet een banaan
= Ik heb een banaan gegeten

Slide 3 - Tekstslide

Wat is "le passé composé"?
De passé composé is hetzelfde als in het Nederlands het voltooid deelwoord.
De passé composé gaat met z'n 2!

Ik heb gelopen / wij hebben gefietst / zij hebben gedanst
(je hebt iets gedaan)

Slide 4 - Tekstslide

-er
Manger: eten
Regarder: Je regarde
Jouer
Traverser
Quitter
Garer ....

Slide 5 - Tekstslide

Hoe maak je een passé composé?
STAPPENSCHEMA

Slide 6 - Tekstslide

STAP 1
Kies voor de passé composé de juiste 
vorm van  

AVOIR

Slide 7 - Tekstslide

STAP 1
Ik heb                                    = j'ai
Jij hebt                                  = tu as 
Hij/zij/men heeft              = il/elle/on a
Wij hebben                         = nous avons, on a
Jullie hebben / u heeft   = vous avez 
zij hebben                            = ils / elles ont 

Slide 8 - Tekstslide

STAP 2
Maak het voltooid deelwoord 
(in dit geval met een werkwoord op -ER)
donner

Slide 9 - Tekstslide

Voltooid deelwoord zelf maken:
donner
donné

Slide 10 - Tekstslide

Voilà! Le passé composé
WW
Passé Composé
Exemple
donner
donné
J'ai donné (ik heb gegeven)
parler
parlé
J'ai parlé (ik heb gesproken)
manger
mangé
J'ai mangé (ik heb gegeten)

Slide 11 - Tekstslide

Slide 12 - Video

Le passé composé zegt iets over
A
nu
B
de toekomst
C
het verleden

Slide 13 - Quizvraag

Le passé-composé bestaat uit
hoeveel delen?

Slide 14 - Open vraag

Comment dire (Ik praat) en français:
A
je parlais
B
je parle
C
je ai parlé
D
j'ai parler

Slide 15 - Quizvraag

Comment dire (ik heb gepraat ) en français:
A
je parlait
B
j'ai parlé
C
j'as parler
D
je ai parlé

Slide 16 - Quizvraag

j'ai
tu as
il/elle/on a
nous avons
vous avez
ils/elles ont
Combineer de juiste vorm van 'avoir' met het onderwerp
STAP 1: Grammaire 'Avoir'  hebben
ik heb
jij hebt
hij/zij/men heeft 
wij hebben
jullie hebben/ u heeft
zij hebben

Slide 17 - Sleepvraag

Het (hulp)werkwoord avoir
je
tu
il/elle/on
nous
vous
ils/elles
ai 
as
a
avons
avez
ont

Slide 18 - Sleepvraag

STAP 2: het voltooid deelwoord
Passé-composé
Manger
j'ai
Parler
tu as
Danser
il a
Jouer
on a
Aimer
nous avons
mangé
parlé
dansé
joué
aimé

Slide 19 - Sleepvraag

Maak le Passé Composé:
"Je joue aux jeux vidéos".

Slide 20 - Open vraag

elle (chanter = zingen, passé composé)

Zij heeft gezongen
A
as chanté
B
chantait
C
a chanté
D
a chantée

Slide 21 - Quizvraag

vous ___ regardé
A
ai
B
as
C
avons
D
avez

Slide 22 - Quizvraag

een pizza
wij
hebben gegeten
Nous
avons mangé
une pizza

Slide 23 - Sleepvraag

tu (manger = eten, passé composé)

passé composé
A
as mangé
B
a mangé
C
est mangé
D
es mangé

Slide 24 - Quizvraag

Jij hebt gegeten = ?
(manger)

Slide 25 - Open vraag

Ik heb gedanst--> danser (passé composé)

Slide 26 - Open vraag

zoek de juiste vertalingen bij elkaar
nous avons mangé
vous avez parlé
j'ai regardé
ils ont habité
we hebben gegeten
jullie hebben gepraat
ik heb gekeken
ze hebben gewoond

Slide 27 - Sleepvraag

Wij hebben gegeten --> (manger)

Slide 28 - Open vraag

Wij hebben gekeken (regarder)

Slide 29 - Open vraag

Tu
Je/J'
Il
Nous
Vous
ils
Paul
avons
ont
a
a
ai
avez
as
regardé
parlé
mangé
donné
chanté
dansé
bavardé

Slide 30 - Sleepvraag

Vocabulaire apprendre 1 - 4
le retard
l'aller simple
garer
une place assise
occupé
de vertraging
bezet
een zitplaats
het enkeltje
parkeren

Slide 31 - Sleepvraag

le bouchon
la voie

Slide 32 - Sleepvraag

Vertaal:
Dépêche-toi! L'avion en direction de Bordeaux part dans 10 minutes

Slide 33 - Open vraag