Les 7 Medicatie en Opiumwet

Les 7  Medicatie & Opiumwet

Periode 3



1 / 26
volgende
Slide 1: Tekstslide
Verpleging en verzorgingMBOStudiejaar 2

In deze les zitten 26 slides, met tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 90 min

Onderdelen in deze les

Les 7  Medicatie & Opiumwet

Periode 3



Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Lesindeling
Osiris
Thema: medicatie en de Opiumwet




Boek: Geneesmiddelenkennis H3

Slide 2 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Lesdoelen
Aan het eind van de les:
Kun je de verschillen benoemen tussen de diverse groepen pijnstillers;
Beschrijven hoe en op welke manier de NSAID's werken;
Uitleggen waarom er bij gebruik van opioïden soms extra geneesmiddelen worden voorgeschreven om eventuele bijwerkingen te voorkomen of te bestrijden. 

Slide 3 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Geneesmiddelen
Geneesmiddelenwet:  Geneesmiddelen zijn stoffen die bestemd zijn om ziekten te genezen of te voorkomen
  • Herstellen/verbeteren/wijzigen van orgaan functioneren
  • Hulp bij stellen van medische diagnose

Register Verpakte Geneesmiddelen (RVG) of het Europese Register
  • Medicijn moet werkzaam zijn bij bepaalde ziekte
  • Medicijn is in aanbevolen dosering niet schadelijk

Slide 4 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Verkrijgbaarheid
  1. UR-middelen: Uitsluitend Recept geneesmiddelen

  2. UA-middelen: Uitsluitend Apotheek geneesmiddelen

  3. UAD-middelen: Uitsluitend Apotheek en Drogist geneesmiddelen

  4. AV-middelen: Algemeen verkrijgbare geneesmiddelen (OTC)

Slide 5 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Opdracht geneesmiddelen
Zoek van onderstaande groepen de werking op en de halfwaardetijd. 

1. Paracetamol

2. NSAID’s (werk 3 verschillende NSAIDs uit)
3. Opioïden (werk 3 verschillende opioïden uit)


timer
20:00

Slide 6 - Tekstslide

Kijk in je boek (of apotheek.nl) of je namen van deze geneesmiddelen vind die je herkent
Kan je ook vinden hoe ze werken?

Paracetamol 
Paracetamol is eerste keuze als het gaat om pijnbestrijding. 
Het heeft een goede pijnstillende en koortsdempende werking. 

nauwelijks bijwerkingen en contra-indicaties
zelden overgevoeligheid voor
geen interacties met andere geneesmiddelen  

Slide 7 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

NSAID’s
NSAID staat voor Non Steroidal Anti-Inflammatory Drug.

prostaglandinesynthetaseremmer


Slide 8 - Tekstslide

Bij het pijnproces spelen prostaglandinen een belangrijke rol. Prostaglandinen zijn stoffen die in het lichaam worden gevormd. Ze hebben een belangrijke functie bij het ontstaan van pijnprikkels en het doorgeven van die prikkels aan het centraal zenuwstelsel. De pijnprikkel wordt via zenuwen doorgegeven aan het ruggenmerg en van daaruit verplaatst de prikkel zich naar de hersenen. In de hersenen wordt de prikkel herkend als pijn.
NSAID’s remmen de aanmaak van prostaglandine. Door de vorming (synthese) van prostaglandinen te remmen, vermindert de pijnprikkel. Ze worden dan ook wel prostaglandinesynthetaseremmers genoemd. Alle NSAID’s hebben een pijnstillende werking. Deze middelen hebben daarnaast een ontstekingsremmende (antiflogistisch) en/of een koortsdempende werking (antipyretisch).
De NSAID’s worden gebruikt bij lichte tot matige pijn zoals hoofdpijn, kiespijn, spierpijn of menstruatiepijn. Bovendien worden ze gebruikt bij ontstekingen of pijnlijke aandoeningen van de gewrichten, spieren en pezen, zoals bij schouderklachten, rugklachten of een pijnlijke knie of enkel.

NSAID’s
- celecoxib
- diclofenac
- ibuprofen
- naproxen

Slide 9 - Tekstslide

Een veelvoorkomende bijwerking van NSAID’s is maagklachten. Langdurig gebruik van deze middelen kan zelfs leiden tot een maagzweer. Dit is een gevolg van het werkingsmechanisme; de in het lichaam gevormde prostaglandinen spelen namelijk niet alleen een rol bij het ontstaan van pijn, maar beschermen ook het maagslijmvlies. Als de vorming van het natuurlijke prostaglandine geremd wordt, neemt die beschermende werking af. Daardoor kan het maagzuur het maagslijmvlies gemakkelijker irriteren. Bij langdurige irritaties, of bij patiënten die daarvoor gevoelig zijn, kan dat leiden tot een maagzweer. Deze bijwerking is dan ook niet afhankelijk van de toedieningsweg: ze kan zowel optreden na orale als na rectale toediening. Alleen de directe inwerking op het maagslijmvlies treedt bij rectale toediening niet op.

Opioïden
sterke pijnstillende werking en veroorzaken 
een andere beleving van pijn

Vanwege de veelvoorkomende ernstige 
bijwerkingen zijn deze pijnstillers alleen 
geschikt voor gebruik bij hevige acute pijn. 
fentanyl
tramadol
morfine
oxycodon

Slide 10 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Bijwerking van opioïden is obstipatie (verstopping). Daarom combineren met een laxeermiddel.

Bij langdurig gebruik ontstaat bij veel opioïden gewenning, waardoor steeds meer opioïde nodig is voor hetzelfde effect. In verband met het verslavingsgevaar vallen bijna alle opioïden onder de Opiumwet

Slide 11 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 12 - Video

Deze slide heeft geen instructies

Pure vorm van opium
Wordt gewonnen uit een variant van 
de klaproos. 


Na drogen van het melksap kan het 
worden verwerkt tot opiaten (of heroïne). 

Slide 13 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Kenmerken van opium

  • Pijnstillend
  • Sederend
  • Hoestonderdrukkend
  • Constiperend 
Kan verwerkt worden tot o.a.: 

  • Pure opium als drug (roken, injecteren, slikken, drinken)
  • Morfine
  • Codeïne 
  • Thebaïne 
  • Noscapine 
  • Heroïne (wordt gemaakt van morfine)

Slide 14 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Sterke opioïden

Morfine
Oxycodon
Fentanyl 
Methadon
Hydromorfon

Zwakke opioïden

Codeïne
Tramadol

Middelmatig krachtig
Pethidine
Tilidine

Slide 15 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Fentanyl...
Ontwikkeld in 1960 door Janssen Farmaceuticals in België.

Fentanyl is...
50x sterker dan heroïne 
100x sterker dan morfine 

Slide 16 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Werking
Bij pijn wordt de pijnreceptor geprikkeld, dit signaal gaat door richting de hersenen.
 
Opioïden binden zich aan de receptoren in het centrale zenuwstelsel waardoor de pijnimpuls minder of niet meer doorgegeven wordt. Werkt soortgelijk aan lichaamseigen pijnstillers (endorfines). 

Slide 17 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Verslavend?
Bij kortdurend gebruik: niet verslavend. Dan wel afbouwen volgens een schema. 

Bij langdurig gebruik of gebruik zonder pijnprikkel: 
Verslavend!!
Steeds meer nodig voor zelfde effect. 

Slide 18 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 19 - Link

Deze slide heeft geen instructies

Slide 20 - Link

Deze slide heeft geen instructies

Geneesmiddelen psychische aandoeningen

Antidepressiva:, stemmingsverbeterend en soms angstdempende en/of activerende werking
Antipsychotica: kalmerend effect maar niet slaapverwekkend
Benzodiazepinen: angst, spanning en slaapstoornissen (verslavingsgevoelig)

Slide 21 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

geneesmiddelen 

Slide 22 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Vervolg geneesmiddelen

Slide 23 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies




  1. Indicatie
  2. Contra-indicatie (relatief en absoluut)
  3. Interactie
  4. First-pass-effect
  5. Bloedspiegel
  6. Minimaal effectieve concentratie
  7. Therapeutische breedte
  8. Halfwaardetijd
  9. Cumulatie
  10. Therapietrouw/Compliance
  11. Placebo
  12. Polyfarmacie
  13. Pseudodubbelmedicatie
  14. Farmacogenetica 

Moeilijke begrippen

Slide 24 - Tekstslide

Laat studenten mbv boek de begrippen uitzoeken.  12 en 13 staan niet in het boek. Hiervoor mag internet gebruikt worden. 



  1. Indicatie
  2. Contra-indicatie (relatief en absoluut)
  3. Interactie
  4. First-pass-effect
  5. Bloedspiegel
  6. Minimaal effectieve concentratie
  7. Therapeutische breedte
  8. Halfwaardetijd
  9. Cumulatie
  10. Therapietrouw/Compliance
  11. Placebo
  12. Polyfarmacie
  13. Pseudodubbelmedicatie
  14. Farmacogenetica



  1. Reden van gebruik
  2. Patiëntgebonden reden om een middel niet te gebruiken.
  3. Geneesmiddelen die elkaars werking beïnvloeden. 
  4. Eerste afbraak door lever*
  5. Concentratie medicijn in bloed
  6. Minimale bloedspiegel nodig voor effect
  7. Verschil tussen werking en vergiftiging
  8. Halvering van concentratie in bloed*
  9. Opstapeling van medicijn in bloed
  10. Nauwkeurigheid van gebruik medicijn
  11. Toediening zonder werkzame stoffen
  12. Chronisch gebruik van 5 of meer geneesmiddelen.
  13. Gebruik van geneesmiddelen naast een ander geneesmiddel met dezelfde werking. 
  14. Hoe het lichaam op het geneesmiddel reageert. 

Moeilijke begrippen

Slide 25 - Tekstslide

De * verwijzen naar dia 13 of 14
Aan de slag:
Deze periode maak je een aantal opdrachten (zie Canvas). De deadline is 26 maart 23:59 uur


Slide 26 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies