2.3 - Lenen is betalen

Hoofdstuk 2
4TL
Paragraaf 3 - Lenen is betalen!
1 / 19
volgende
Slide 1: Tekstslide
EconomieMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 4

In deze les zitten 19 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Hoofdstuk 2
4TL
Paragraaf 3 - Lenen is betalen!

Slide 1 - Tekstslide

Spoorboekje..
  5 min   Opening
  5 min   Lesdoelen
15 min   Uitleg + aantekeningen
  5 min   Interactief
10 min   Zelfstandig werken
  5 min   Afsluiten

Slide 2 - Tekstslide

Wat moet je kennen/ kunnen?
  • Welke verschillende leningen zijn er?
  • Welke leenmotieven zijn te onderscheiden?
  • Wanneer neem je welke lening?
  • Hoe kun je bereken hoeveel een lening kost?

Slide 3 - Tekstslide

Slide 4 - Video

Leenmotieven = Redenen om geld te lenen.

  • Aanschaf van duurzame consumptiegoederen                           (wil je gebruiken)
  • Opvang van tijdelijke tekorten (schulden)
  • Opvang van calamiteiten (tegenvallers)
  • Aanschaffen van een huis (hypotheek)

Slide 5 - Tekstslide

Lening terugbetalen
Als je geld hebt geleend moet je twee dingen terugbetalen

  1. Het leenbedrag (aflossen)
  2. Een vergoeding (rente)

Slide 6 - Tekstslide

Vormen van consumptiefkrediet
- Persoonlijke lening 
(aflossen in vooraf afgesproken termijnen)

- Doorlopend krediet 
(betaal je ook in maandtermijnen terug,
maar het afgeloste bedrag kun je weer opnemen)

- Salariskrediet
(tot een bepaald bedrag in het rood → hangt van je salaris af)

Slide 7 - Tekstslide

Kredietkosten: rekenvraag
  • Je leent €4.000 met een looptijd van drie jaar en betaalt in maandtermijnen van €130,-. Wat betaal je aan kredietkosten? 

  • Totale kosten 3 x 12 x €130  = €4.680                                      
  • Leenbedrag                                = €4.000
--------------------------------------------   - 
  • Kredietkosten                           =€      680

Slide 8 - Tekstslide

Hypothecaire lening
  • Voor veel mensen de grootste lening
  • Voor een gebouw
  • Het huis of de grond dient als onderpand

Slide 9 - Tekstslide

Noem een kredietvorm.

Slide 10 - Open vraag

Wat is rente?
A
Een vergoeding omdat je geld van de bank leent
B
Een extra lening
C
Meer geld dat je ter beschikking hebt
D
Een bedrag dat je moet aflossen

Slide 11 - Quizvraag

Welke redenen zijn er om te lenen?

Slide 12 - Open vraag

Wat is het verschil tussen een persoonlijke lening of een doorlopend krediet?

Slide 13 - Open vraag

Welke rente is hoger?
A
de spaarrente
B
de kredietrente

Slide 14 - Quizvraag

Je leent €1.000 met een looptijd van twee jaar en betaalt in maandtermijnen van €100,-. Wat zijn de totale kosten?
A
€2000
B
€2200
C
€2300
D
€2400

Slide 15 - Quizvraag

Je leent €1.000 met een looptijd van twee jaar en betaalt in maandtermijnen van €100,-. Wat zijn de kredietkosten?
A
€1000
B
€1200
C
€1300
D
€1400

Slide 16 - Quizvraag

Stel een vraag?

Slide 17 - Open vraag

Zelfstandig aan het werk?
Extra uitleg nodig?
We gaan er samen mee aan de slag.

Geen vragen?
Maken paragraaf 2.3

Klaar? Maak dan de oefenopgaven (vanaf blz 60)

Slide 18 - Tekstslide

Wat heb je geleerd?

Slide 19 - Woordweb