02_descripciones_ser_estar_verbosregulares

Clase 2
-hablar de la tarea: 
Desenfrenadas

-vocabulario del carácter, física, ropa, estilo

-repetición de ser/estar

-verbos regulares en presente

1 / 19
volgende
Slide 1: Tekstslide
SpaansMiddelbare schoolvmbo bLeerjaar 3

In deze les zitten 19 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 2 videos.

time-iconLesduur is: 90 min

Onderdelen in deze les

Clase 2
-hablar de la tarea: 
Desenfrenadas

-vocabulario del carácter, física, ropa, estilo

-repetición de ser/estar

-verbos regulares en presente

Slide 1 - Tekstslide

La Tarea
Ve la serie Desenfrenadas 

-Anota 10 palabras que aprendiste viendo la serie. 

(Noteer 10 woorden die je hebt geleerd tijdens het kijken van de serie)

Slide 2 - Tekstslide

Anota tus palabras aquí en español

Slide 3 - Open vraag

4

Slide 4 - Video

01:56
¿Qué palabra describe a Vera lo mejor?
A
amable
B
falsa
C
tímida
D
racional

Slide 5 - Quizvraag

02:40
¿Qué necesita Rocio más en el viaje?
A
buenas amigas
B
encontrarse
C
dinero
D
sexo

Slide 6 - Quizvraag

03:15
¿ Qué tipo de mujer parece Marcela?
(parecer = lijken)
A
fuerte
B
frágil
C
aburrida
D
débil

Slide 7 - Quizvraag

03:51
"Carlota es una chica divertida y chistosa"...
Wat betekenen divertida / chistosa?
A
leuk en stiekem
B
divers en vol roddels
C
leuk en grappig
D
divers en serieus

Slide 8 - Quizvraag

Tarea
-Escribe un texto de 100 palabras sobre tu personaje favorito: 

-¿Cómo es? (caracter, física, estilo)
-¿Por qué es tu personaje favorito?
-¿Qué son las diferencias entre tú y ella? 

Slide 9 - Tekstslide

Vera

Slide 10 - Tekstslide

Rocío

Slide 11 - Tekstslide

Carlota

Slide 12 - Tekstslide

Marcela

Slide 13 - Tekstslide

Repetición: ser / estar

Slide 14 - Tekstslide

Verbos regulares en presente

Slide 15 - Tekstslide

Verbos regulares en presente

Slide 16 - Tekstslide

Slide 17 - Video

Hablamos...
Usa estos verbos para describir tu semana: 
despertarse (wakker worden) levantarse (opstaan), ducharse/bañarse, desayunar, trabajar, comer, cenar (avondeten), salir (uitgaan, yo salgo), hacer (doen, yo hago). 

Estas palabras pueden ser útiles también:
 a la(s) ... (om .. uur), después ((daar)na), antes ((daar)voor), luego (daarna), normalmente, cada (iedere), siempre (altijd), a veces (soms), la mañana, la tarde, la noche

Slide 18 - Tekstslide

La tarea
https://www.useyourspanish.com/blog/amazing-stories-to-learn-spanish-71 
In stukjes, bekijk dit audio-verhaal met plaatjes over een man die door slecht zicht allerlei problemen had in zijn dagelijks leven. 

Opdracht: Zoek in ieder geval 10 woorden op uit het audioverhaal, noteer die met de betekenis. Schrijf daarna zelf een tekst van ongeveer 60 woorden over een probleem uit je dagelijks leven. 


Slide 19 - Tekstslide