Past Simple = Verleden tijd

• Engels
• Middelbare school
• vmbo k, g, t
• Leerjaar 2,3

Past Simple

Verleden tijd

Before we start...

let's watch a little clip.

Wanneer gebruik je de past simple?

1. Als iets in het verleden is gebeurd en ook is afgelopen
2. Als iets in het verleden is begonnen en nu nog bezig is
3. Als iets in de toekomst gaat gebeuren
4. Als iets nu bezig is

Welke zin staat in de Past Simple?

1. I have walked the dog
2. I walked the dog
3. I was walking the dog
4. I walk the dog

Zet de juiste verleden tijd bij elk werkwoord

fall

fight

think

say

see

fell

fought

thought

said

saw

sad

felt

Past Simple: wat is dat?

Past simple = verleden tijd

Je gebruikt het als je vertelt over dingen die in het verleden zijn gebeurd en ook zijn afgelopen.

Er staat dan bij wanneer het gebeurde. 

Voorbeeld: In Victorian times, people had weird names. 

(had = werkwoord en verleden tijd van have) 

Past Simple: werkwoord to be

De verleden tijd van het werkwoord to be (zijn) moet je uit je hoofd leren.

Dit rijtje:

• I was               -  Ik was
• You were      - Jij was          
• He was          -  hij was
• She was        -  zij was
• It was             - het was
• We were       -  Zij waren
• You were      -  Jullie waren
• They were    -   Zij waren 

Past Simple bevestigend

Past Simple bevestigend

Past Simple: Werkwoordlen 

Regelmatige werkwoorden (niet op de lijst)

werkwoord + ed

I (to work) ---> I worked

She (to play) ---> She played

Onregelmatige werkwoorden (op de lijst)

2e vorm 

They (to go) ---> They went

We (to swim) ---> We swam

Opdracht 1

Nu volgen er wat quizvragen.

Kies het juiste antwoord

Gebruik de past simple

They (to be) home last night

1. were
2. was
3. were being
4. was being

The man (to walk) the dog yesterday.

1. walk
2. walked
3. have walked
4. is walking

Jacob (to call) his mum a few days ago.

1. is calling
2. have called
3. called
4. call

The boys (to run) the marathon last year.

1. runned
2. runed
3. ran
4. are running

Josh (to do) his homework last night.

1. doed
2. did
3. does
4. is doing

Opdracht 2

Nu volgen er wat open vragen

Geef de juiste vorm van het werkwoord.

Gebruik de past simple

The children (to run) away from the scary clown.

The children (to throw up) last night. The food was rotten.

They (to drive) all night to reach their holiday house.

The dogs (to bark) at the cats yesterday.

The boy (to play) the piano half an hour ago.

The secretary (to lose) an important note last week.
Her boss is really mad at her.

We (to do) our homework last night.

Wat weet je over de past simple tot nu toe?

Opdracht 3: Zelfstandig oefenen

Op de volgende bladzijde vind je een 'Wordwall' opdracht.

Je moet de woorden in de juiste zin zetten.

Dit doe je door ze er naar toe te slepen.

Match up!

https:

Opdracht 4: Zelfstandig oefenen

Op de volgende pagina zie je een 'wordsearch' in Wordwall.

De woorden zijn onregelmatige werkwoorden. 

Maak de woordzoeker 

https: