In deze les zitten 37 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.
Lesduur is: 60 min
Onderdelen in deze les
§3.4 Energie en vermogen
Lesplanning:
Uitleg rekenen aan energie en vermogen
Afronden opgaven §3.4
Vragen over het huiswerk
Quiz schakelingen
Volgende week CP H3
Slide 1 - Tekstslide
Vermogen is...
Slide 2 - Woordweb
Vermogen
De energiedie per seconde wordt geleverd of gebruikt, uitgedrukt in Watt.
Slide 3 - Tekstslide
Stel: ik speel per dag 3 uur games op mijn PS5. Daarvoor staan mijn TV (500 W), PS5 (350 W) en soundbar (150W) gedurende die tijd aan. Wat is het vermogen van deze opstelling?
A
500 W
B
1 kW
C
230 V
D
1 W
Slide 4 - Quizvraag
Stel: ik speel per dag 3 uur games op mijn PS5. De opstelling heeft een vermogen van 1000 W
Hoeveel energie gebruik ik dan in een jaar?
A
3x1000x365=
1.095.000 J
B
3×60×60×1000×365 =
3.942.000.000 J
C
3 × 1000
= 3000 J
D
60×60×1000×365 =
1.314.000.000
Slide 5 - Quizvraag
E(J)=P(W)⋅t(s)
E=1000⋅3942000=3.942.000.000J
P = 1000 W t = 3 *365 h = 1095 h = 65700 min = 3942000 s
Slide 6 - Tekstslide
Energieverbruik
Een rekening voor het gebruik van 3.942.000.000 J in een jaar!?
Tijd voor een nieuwe eenheid: kWh
Slide 7 - Tekstslide
Vermogen
E(J)=P(W)⋅t(s)
E(kWh)=P(kW)⋅t(h)
1 kWh = 3 600 000 J
Slide 8 - Tekstslide
Wat kost dit? (1 kwh = €0,27)
P = 1 kW
t = 3 uur per dag
Slide 9 - Tekstslide
Wat kost dit? (1 kwh = €0,27)
P = 1 kW
t = 3h x 365 d = 1095 h
E = ... kWh
E = P × t
E = 1 * 1095 = 1095 kWh
1095 × 0,27 = €295,65
het kost €296
Slide 10 - Tekstslide
Een gloeilamp met een vermogen van 60 W brandt 10 uur. Wat is het energieverbruik?
A
0,6 kWh
B
600 kWh
C
2.160.000 J
D
36000 J
Slide 11 - Quizvraag
Vermogen
P = 60 W = 0,06 kW
t = 10 h
P = 60 W
t = 10 h = 600 min = 36000 s
E(kWh) = P (kW) * t (h)
E = 0,06 * 10 = 0,6 kWh
E(J) = P (W) * t (s)
E = 60 * 36000 E = 2.160.000 J
Slide 12 - Tekstslide
Apparaten in huis worden aangesloten op 230 V. Hoe komt het dat het ene apparaat een groter vermogen heeft (meer energie verbruikt) dan het andere apparaat?
Slide 13 - Open vraag
U is spanning in volt (V)
I is stroom in ampere (A)
P is vermogen in watt (W)
P(W)=U(V)⋅I(A)
Slide 14 - Tekstslide
Een waterkoker heeft een vermogen van 1800 W. Hoe groot is de stroomsterkte door de stekker?
A
230 A
B
1 800 A
C
7,8 A
D
414 000 A
Slide 15 - Quizvraag
Gegevens
P = 1800 W
U = 230 V
P=U⋅I
1800=230⋅I
I=2301800=7,8A
Slide 16 - Tekstslide
Aan de slag
§3.4 opgave 53 t/m 58
in je schrift
timer
18:00
Slide 17 - Tekstslide
Vragen over het huiswerk
Slide 18 - Tekstslide
Meerkeuzevragen
herhaling schakelingen
Slide 19 - Tekstslide
Over het eerste lampje staat een spanning van 10 V. Wat is de spanning van de spanningsbron?
A
2 V
B
10 V
C
40 V
D
50 V
Slide 20 - Quizvraag
Hoe groot is de spanning van spanningsbron U?
A
3 V
B
6 V
C
9 V
D
12 V
Slide 21 - Quizvraag
De stroomsterkte in het linker lampje is 36mA Wat is de stroomsterkte door het rechter lampje ?
A
36 mA
B
12 mA
C
9 mA
D
4 mA
Slide 22 - Quizvraag
Bereken de de stroomsterkte door de spanningsbron.
A
3,6A
B
2,5A
C
22,5A
D
9,0A
Slide 23 - Quizvraag
Hoe groot is de stroomsterkte in deze schakeling?
A
2 A
B
3A
C
5 A
D
1,2 A
Slide 24 - Quizvraag
De stroomsterkte door de bovenste weerstand is:
A
0,6 A
B
1,7 A
C
2 A
D
0,7 A
Slide 25 - Quizvraag
De lampjes zijn identiek. De totale stroomsterkte is 4,0 A. Wat is dan de stroomsterkte door lampje A?
A
8,0 A
B
4,0 A
C
2,0 A
D
6,0 A
Slide 26 - Quizvraag
De lampjes in de schakeling zijn gelijk. Welke schakeling geeft meer licht?
A
Schakeling I
B
Schakeling II
C
Ze geven geen licht
D
Schakeling I en II
Slide 27 - Quizvraag
Kees wilt drie lampjes parallel schakelen. Hierbij wilt hij dat ieder lampje apart aan of uit te zetten is door een schakelaar. Welk schakelschema moet Kees gebruiken?
A
B
C
D
Slide 28 - Quizvraag
Wat is de totale spanning?
A
0V
B
6V
C
18V
D
36V
Slide 29 - Quizvraag
Je ziet hier een serieschakeling van twee weerstanden en een spanningsbron. De spanning van de spanningsbron is 30 V. De weerstand R1 = 100 Ω en weerstand R2 = 200 Ω. Bereken de spanning over de weerstanden R1.
A
0,1 V
B
10 V
C
20 V
D
0,001 V
Slide 30 - Quizvraag
De batterij heeft een spanning van 12 V. Over de weerstand staat een spanning van 8 V. Hoeveel spanning zal er over het in serie geschakelde lampje staan?
A
12 V
B
8V
C
4V
Slide 31 - Quizvraag
De totale stroomsterkte is ...
A
0,6 A
B
0,3 A
C
0,2 A
D
0,15 A
Slide 32 - Quizvraag
De batterij levert een stroomsterkte van 450 mA wat is de stroomsterkte door de lampjes (lampjes zijn gelijk)?