H3 woordenschat

H2 Woordenschat

voorvoegsels
1 / 22
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmboLeerjaar 2

In deze les zitten 22 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

H2 Woordenschat

voorvoegsels

Slide 1 - Tekstslide

H1 schrijven
Ik ken de meest gebruikte voorvoegsels.
H3 woordenschat opdracht 1 t/m 7 vanaf blz. 80
groene blok en filmpje
Nederlands 2 
maken H3 woordenschat opdracht 1 t/m 7
Klaar? laten zien, nakijken, verbeteren, laten zien
Lezen in je leesboek

Doel behaald?
Vragen?
Leesboek mee!

Slide 2 - Tekstslide

Leerdoelen
Je leert over voorvoegsels

Slide 3 - Tekstslide

Voorvoegsel

Er zijn woorden met een stukje ervóór, 
dat is een voorvoegsel.

Dus:
onaardig betekent niet aardig
Bijvoorbeeld: het stukje on- betekent niet.

Slide 4 - Tekstslide

Onbekend woord in de tekst
Je komt een onbekend woord tegen in de tekst.

Misschien ken je een deel van het woord al
woorden met een voorvoegsel

Slide 5 - Tekstslide

Veelvoorkomende voorvoegsels
Voorbeeld

a-: niet

anti-: tegen

non-: niet

mis-: verkeerd, fout

wan-: slecht, verkeerd

her-: weer, opnieuw

ex-: niet meer

mini-: heel klein

inter-: tussen 2 of meer gebieden

asociaal

antipthie

non-actief

misdragen

wantoestand

herinrichten

ex-man

minibus

interland

Slide 6 - Tekstslide

Wat betekent
onmisbare
A
niet te missen
B
gemiste

Slide 7 - Quizvraag

Wat betekent
interregionaal
A
in de regio's
B
tussen regio's

Slide 8 - Quizvraag

Wat betekent
wantoestanden
A
slechte toestanden
B
andere toestanden

Slide 9 - Quizvraag

Wat betekent
non-actief
A
weer actief
B
niet actief

Slide 10 - Quizvraag

Wat betekent
wantoestanden
A
slechte toestanden
B
andere toestanden

Slide 11 - Quizvraag

Wat betekent
ex-voorzitter
A
iemand die vroeger voorzitter was
B
verkeerde voorzitter

Slide 12 - Quizvraag

Wat betekent
herkauwers
A
een dier dat zijn eten opnieuw kauwt
B
een dier dat zijn eten meteen goed kauwt

Slide 13 - Quizvraag

Wat betekent
mini-ezels
A
jonge ezels
B
kleine ezels

Slide 14 - Quizvraag


niet te betalen
A
wanbetalen
B
onbetaalbaar
C
nonbetalen
D
anti-betalen

Slide 15 - Quizvraag


niet gelijk van vorm
A
non-symmetrisch
B
hersymmetrisch
C
asymmetrisch
D
anti-symmetrisch

Slide 16 - Quizvraag


opnieuw gebruiken
A
hergebruiken
B
misgebruiken
C
wangebruiken
D
ex-gebruiken

Slide 17 - Quizvraag


niet ervaren
A
ex- ervaren
B
non-ervaren
C
interervaren
D
onervaren

Slide 18 - Quizvraag


slechte prestatie
A
tegenprestatie
B
pro-prestatie
C
pre-prestatie
D
wanprestatie

Slide 19 - Quizvraag


shampoo tegen roos
A
nonroosshampoo
B
exroosshampoo
C
antiroosshampoo
D
wanroosshampoo

Slide 20 - Quizvraag


een trein die tussen twee steden rijdt
A
intercity
B
stoptrein
C
sneltrein
D
locomotief

Slide 21 - Quizvraag


opnieuw verdelen
A
interverdelen
B
herverdelen
C
weerverdelen
D
wanverdelen

Slide 22 - Quizvraag