étape 6 les vacances

1 / 51
volgende
Slide 1: Tekstslide
FransMiddelbare schoolvmbo bLeerjaar 1

In deze les zitten 51 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

Slide 2 - Tekstslide

Slide 3 - Tekstslide

Slide 4 - Tekstslide

Slide 5 - Tekstslide

Slide 6 - Tekstslide

Slide 7 - Tekstslide

Slide 8 - Tekstslide

Slide 9 - Tekstslide

L'avion, le vélo, le train et la voiture
Dit zijn allemaal voorbeelden van:
A
Les horaires
B
Les destinations
C
Les moyens de transport
D
Les portes

Slide 10 - Quizvraag

Slide 11 - Tekstslide

Je vais au travail
A
en voiture
B
à pied
C
en bus
D
en tram

Slide 12 - Quizvraag

Slide 13 - Tekstslide

Tu vas à l' école
A
en tram
B
en bus
C
en train
D
en voiture

Slide 14 - Quizvraag

Slide 15 - Tekstslide

Nous allons en vacances
A
en tram
B
en voiture
C
en train
D
à vélo

Slide 16 - Quizvraag

Slide 17 - Tekstslide

J' aime aller
A
à moto
B
à vélo
C
à pied
D
en tram

Slide 18 - Quizvraag

Slide 19 - Tekstslide

Il va à l' école de musique
A
à vélo
B
à moto
C
à pied
D
en voiture

Slide 20 - Quizvraag

Slide 21 - Tekstslide

Elle va au magasin
A
en moto
B
à moto
C
en vélo
D
à vélo

Slide 22 - Quizvraag

Slide 23 - Tekstslide

Vous allez au Maroc
A
en bateau
B
en voiture
C
en tram
D
en avion

Slide 24 - Quizvraag

Slide 25 - Tekstslide

Ils vont en vacances
A
en tram
B
en bus
C
en voiture
D
en train

Slide 26 - Quizvraag

Slide 27 - Tekstslide

Elles vont à la mer
A
en avion
B
en bateau
C
en train
D
en tram

Slide 28 - Quizvraag

PARLER DU TEMPS

Slide 29 - Tekstslide

Slide 30 - Tekstslide

Het is lente.
C' est ...
A
le printemps
B
l' été
C
l' automne
D
l' hiver

Slide 31 - Quizvraag

Slide 32 - Tekstslide

Het is zomer.
C' est ...
A
le printemps
B
l' été.
C
l' automne
D
l' hiver

Slide 33 - Quizvraag

Slide 34 - Tekstslide

Het is herfst.
C' est ...
A
le printemps
B
l' été
C
l' automne
D
l' hiver

Slide 35 - Quizvraag

Slide 36 - Tekstslide

Het is winter.
C' est ...
A
le printemps
B
l' été
C
l' automne
D
l' hiver

Slide 37 - Quizvraag

Hoe vertaal je 'le temps' ?
A
het weer
B
de tijd
C
de tand
D
de Thames

Slide 38 - Quizvraag

Wat betekent:
il fait froid
A
het is warm
B
het is mooi weer
C
het is koud

Slide 39 - Quizvraag

Wat voor weer is het ?
A
Quelles sont les prévisions?
B
Quelle heure est-il ?
C
Quel temps fait-il ?
D
Qu'est-ce qu'il fait ?

Slide 40 - Quizvraag

Wat voor weer
is het?
A
il fait chaud
B
il neige
C
il pleut
D
il fait beau

Slide 41 - Quizvraag

Il fait chaud =
A
Het is slecht weer
B
Het is mooi weer
C
Het is warm
D
Het is koud

Slide 42 - Quizvraag

Het is koud weer
A
Il fait chaud
B
il fait froid
C
il fait beau
D
il fait doux

Slide 43 - Quizvraag

het is slecht weer
A
il fait beau
B
il fait froid
C
il fait chaud
D
il fait mauvais

Slide 44 - Quizvraag

het is mooi weer
A
Il fait beau
B
Il fait chaud
C
Il fait froid.
D
Il fait du soleil

Slide 45 - Quizvraag

de zon
A
le soleil
B
la soleil
C
l'été
D
le été

Slide 46 - Quizvraag

wat voor weer is het in de zomer
A
il fait chaud
B
il y a du vent
C
il pleut
D
il fait beau

Slide 47 - Quizvraag

Traduis:
il pleut
A
het is warm
B
het is koud
C
het regent
D
het weer

Slide 48 - Quizvraag

Traduis:
il neige
A
het is koud
B
het sneeuwt
C
het regent
D
het is warm

Slide 49 - Quizvraag

Traduis:
il y a du soleil
A
er is sneeuw
B
er is regen
C
er zijn wolken
D
er is zon

Slide 50 - Quizvraag

Traduis:
er zijn wolken
A
il y a du soleil
B
il y a de la neige
C
il y a des nuages
D
il y a des pommes

Slide 51 - Quizvraag