H4.2 Taalverzorging 2 - Spelling - werkwoorden vervoegen

H4.2 Taalverzorging 2
Spelling
1 / 15
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo bLeerjaar 1

In deze les zitten 15 slides, met tekstslides.

time-iconLesduur is: 40 min

Onderdelen in deze les

H4.2 Taalverzorging 2
Spelling

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Je leert:
  • werkwoorden vervoegen;
  • de ik-vorm spellen;
  • de persoonvorm in de tegenwoordige tijd spellen

Leerdoelen - spelling
4.2

Slide 2 - Tekstslide

Hier beschrijf je de leerdoelen van deze les.






  • fietsen  - ik fiets
  • rijden - ik rijd
Ik-vorm
4.2
Als je een werkwoord goed wilt schrijven, dan begin je bij de ik-vorm.
De ik-vorm is meestal het hele werkwoord zonder -en.

Slide 3 - Tekstslide

Hier beschrijf je de leerdoelen van deze les.





  • maken - mak - ik maak
  • leven - lev - ik leef
  • lezen - lez - ik lees
  • bakken - bakk - ik bak
Ik-vorm
4.2
Soms moet je voor de juiste ik-vorm het hele werkwoord zonder -en nog een beetje aanpassen.

Slide 4 - Tekstslide

Hier beschrijf je de leerdoelen van deze les.

  • werkwoordsvormen





Begrippen van de les
4.2
persoonsvorm
Ali eet een broodje hete kip.
hele werkwoord
Ali gaat een broodje eten.
voltooid deelwoord
Ali heeft een broodje gegeten.

Slide 5 - Tekstslide

Hier beschrijf je de leerdoelen van deze les.

Slide 6 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Een werkwoord vertelt wat iets of iemand doet of wat er gebeurt.
Je kunt werkwoorden vervoegen. Dat betekent dat het werkwoord zich aanpast aan wie/of wat het doet.

 
Werkwoorden vervoegen
4.2
ik
fiets
jij
fietst
zij/hij/het
fietst
wij
fietsen
jullie
fietsen
zij
fietsen

Slide 7 - Tekstslide

Hier beschrijf je de leerdoelen van deze les.

Wat moet je doen om de vorm van een werkwoord goed te schrijven?

  1. In welke tijd staat het werkwoord (pv): tegenwoordige tijd of verleden tijd?
  2. Wie of wat bij het werkwoord hoort, wie of wat is het aan het doen? Bij één persoon noem je dit enkelvoud (ev) en bij meerdere personen meervoud (mv).

 
Stappenplan werkwoordspelling
4.2

Slide 8 - Tekstslide

Hier beschrijf je de leerdoelen van deze les.

Stappenplan werkwoordspelling
4.2
Enkelvoud
tt en vt
ik
fiets / fietste
jij
fietst / fietste
zij/hij/het
fietst / fietste
Meervoud
tt en vt
wij
fietsen / fietsten
jullie
fietsen / fietsten
zij
fietsen / fietsten

Slide 9 - Tekstslide

Hier beschrijf je de leerdoelen van deze les.

  • ik-vorm
  • ik-vorm + t
  • hele werkwoord
Persoonsvorm tt
4.2
Jij/je achter pv?
Als jij/je achter de pv staat, dan schrijf je de ik-vorm:
  • Jij loopt?
  • Loop jij?

Slide 10 - Tekstslide

Hier beschrijf je de leerdoelen van deze les.

Persoonsvorm tt - oefenen
4.2
dansen
worden
praten
blijven
Ik
Jij
Hij/zij/het
Wij
Jullie
Zij

Slide 11 - Tekstslide

Hier beschrijf je de leerdoelen van deze les.

Persoonsvorm tt - oefenen
4.2
Dansen
Worden
Karten
Blijven
Ik
dans
word
kart
blijf
Jij
danst
wordt
kart
blijft
Hij/zij/het
danst
wordt
kart
blijft
Wij
dansen
worden
karten
blijven
Jullie
dansen
worden
karten
blijven
Zij
dansen
worden
karten
blijven

Slide 12 - Tekstslide

Hier beschrijf je de leerdoelen van deze les.

Slide 13 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Leerwoorden
4.2

Slide 14 - Tekstslide

Hier beschrijf je de leerdoelen van deze les.

Leerwoorden
4.2

Slide 15 - Tekstslide

Hier beschrijf je de leerdoelen van deze les.