Verdringerprincipe: een pomp kan de vloeistof verplaatsen door met een bewegend onderdeel de vloeistof weg te duwen.
Voorbeelden: cellenpomp, lobbenpomp, membraanpomp, plunjerpomp.
Impulsprincipe: een pomp laat met een ronddraaiend onderdeel de vloeistof sneller stromen, waarna de snelheid later wordt omgezet in druk.
Voorbeelden: centrifugaalpomp, dompelpomp, schroefpomp, zijkanaalpomp.