6.4: Vorming van gedrag

6.4     Vorming van gedrag
1 / 37
volgende
Slide 1: Tekstslide
BiologieMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

In deze les zitten 37 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 5 videos.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

6.4     Vorming van gedrag

Slide 1 - Tekstslide

Leerdoelen
  • Je kunt uitleggen dat gedrag zowel erfelijk bepaald is als door omgeving bepaald is

  • Je kunt uitleggen wat sleutelprikkels zijn en wat supranormale prikkels zijn

Slide 2 - Tekstslide

Voorkennis: Wat is adequaat gedrag?
A
Aangeleerd gedrag
B
Aangeboren gedrag
C
Gedrag dat de fitness van individu verhoogt
D
Baltsgedrag

Slide 3 - Quizvraag

Wat veroorzaakt gedrag?
A
Prikkels
B
Receptoren
C
Respons

Slide 4 - Quizvraag

Waar kunnen prikkels vandaan komen? Noem 2 mogelijkheden.

Slide 5 - Open vraag

Wat veroorzaakt gedrag?
Gedrag kent verschillende vormen en functies.

We maken onderscheid tussen:
  • Aangeboren gedrag (erfelijke eigenschap)
  • Aangeleerd gedrag (ervaring)

Slide 6 - Tekstslide

Wat veroorzaakt gedrag?
(prikkels)
Gedrag begint altijd met een prikkel

Prikkels komen van:
  • Interne milieu (binnen in het lichaam)
  • Externe milieu (vanuit omgeving)

Slide 7 - Tekstslide

Wat veroorzaakt gedrag?
(motivatie)
Motivatie = de bereidheid om een bepaald gedragssysteem uit te voeren (wordt bepaald door interne en externe prikkels)

Motivatie = prikkelsterkte intern + prikkelsterkte extern

Slide 8 - Tekstslide

Voorbeeld
Je ziet een heel lekker ijsje (sterke externe prikkel) maar je hebt net gegeten (zwakke interne prikkel). Als het ijsje lekker genoeg lijkt is je motivatie om tot voedingsgedrag (gedragsysteem) over te gaan nog hoog genoeg om het ijsje op te eten. Een portie spruiten levert echter niet een hoog genoege motivatie op om nog te gaan eten. 

Slide 9 - Tekstslide

Wat veroorzaakt gedrag?
(terugkoppeling)
Het uitvoeren van gedrag heeft een effect op het organisme. 

Dit effect zorgt voor terugkoppeling naar de prikkelsterkte vanuit het interne en externe milieu

Slide 10 - Tekstslide

Voorbeeld
Je hebt honger en loopt langs de mac Donalds. De prikkels verhogen de motivatie enorm om over te gaan tot voedingsgedrag. Je loopt de Mac binnen, besteld een burger en gaat eten. Het eten van de burger zorgt voor terugkoppeling op het interne milieu en externe milieu. Je honger gaat weg dus de interne prikkelsterkte neemt af en zodra je de Mac uitloopt en je ziet een KFC zal de prikkelsterkte van het zien van de KFC ook sterk zijn afgenomen. 

Slide 11 - Tekstslide

Wat veroorzaakt gedrag?
(handelingen)
Het gedrag dat je vertoont bestaat uit een combinatie van aangeleerd gedrag, aangeboren gedrag en eventueel nieuwe handelingen. 

De terugkoppeling die plaats vindt in gedrag zorgt ervoor dat nieuwe handelingen vaker herhaald zullen worden of juist niet.

Slide 12 - Tekstslide

Wat veroorzaakt gedrag?
(handelingen)
Als de nieuwe handeling je fitness (overlevingskans + voortplantingskans) verhoogt spreken we van adequaat gedrag. Adequaat gedrag zal vaker worden herhaald.
Adequaat gedrag kan via DNA of via leerprocessen worden doorgegeven aan nakomelingen. 

Slide 13 - Tekstslide

Sommige apen hebben geleerd hoe je noten kunt kraken. Dit zorgde ervoor dat ze een nieuwe bron van voedsel hadden en dus hun overlevingskansen werden verhoogt.

Het kraken van noten is een voorbeeld van adequaat gedrag. Juist of onjuist?
A
Juist
B
Onjuist

Slide 14 - Quizvraag

Sommige apen hebben geleerd hoe je noten kunt kraken. Dit zorgde ervoor dat ze een nieuwe bron van voedsel hadden en dus hun overlevingskansen werden verhoogt.

De apen leren hun nakomelingen hoe ze ook noten moeten kraken door het aan ze voor te doen. Hoe wordt dit gedrag doorgegeven?
A
Via DNA
B
Via Aangeleerd gedrag
C
Nieuwe handelingen

Slide 15 - Quizvraag

Periodieke invloeden
Interne communicatie geregeld door hormoonstelsel en zenuwstelsel. Dit beïnvloedt weer motivatie voor bepaald gedrag. Concentratie hormonen veroorzaken voortplantingsgedrag, maar daglengte beïnvloedt ook voortplantingsgedrag. 
Bij vogels krimpen geslachtorganen als hormoonspiegel afneemt.

Slide 16 - Tekstslide

Sleutelprikkel
Sleutelprikkel: prikkel die altijd hetzelfde gedrag tot gevolg heeft

De respons op een sleutelprikkel is aangeboren


Slide 17 - Tekstslide

Supranormale prikkel
Je noemt een prikkel die effectiever is in het oproepen van bepaald gedrag een supranormale prikkel


Slide 18 - Tekstslide

Slide 19 - Video

Vormen van leren
Gewenning
imprenting
Imitatie
klassiek conditioneren (Pavlov)
Operante conditonering
Trial- en error / proefondervinderlijk leren
Inzicht

Slide 20 - Tekstslide

Leren door gewenning
  • Gewenning = het afleren te reageren op een prikkel, door het herhalen van die prikkel


Slide 21 - Tekstslide

Inprenting
Bij inprenting leren dieren alleen iets in een bepaalde korte periode van hun leven. (Gevoelige periode)

Voorbeelden van inprenting:
Herkennen van moeder.
Bij ganzen duurt deze inprentingsperiode tot 12 tot 17 uur na het uitkomen van het ei.

Slide 22 - Tekstslide

Slide 23 - Tekstslide

imitatie

Slide 24 - Tekstslide

Slide 25 - Video

Slide 26 - Tekstslide

Slide 27 - Video

Operant conditioneren
Operant conditioneren:
Een verband leggen tussen een bepaald gedrag en het voor -en nadeel daarvan

Slide 28 - Tekstslide

Operante conditionering - leren door belonen en straffen

Slide 29 - Tekstslide

Trail en error
Conditioneren onder natuurlijke omstandigheden is:
proefondervindelijk leren/trail en error
Gele rups is bitter, na 1x proeven eet de mees deze rups niet meer

Slide 30 - Tekstslide

Slide 31 - Video

Inzichtelijk leren


  • Dieren en mensen bedenken in hun hoofd hoe ze een probleem moeten oplossen.

  • De kraai hiernaast vult de vaas met stenen, zodat het water omhoog komt. Als het water hoog genoeg komt kan hij drinken.
= Leren door nadenken.
(probleem oplossen)

Slide 32 - Tekstslide

Leerprocessen
Elke morgen doet een student 's morgens het licht in het laboratorium aan voor dat zij de vissen in het aquarium voert. Na enkele weken merkt de student dat de vissen onmiddellijk wanneer het licht aangaat naar het oppervlakte van het water zwemmen om te gaan eten, onafhankelijk van het feit of er voer op het water drijft of niet. Dit is een voorbeeld van

A
Gewenning
B
Operante conditionering
C
Klassieke conditionering
D
Inzicht

Slide 33 - Quizvraag

Leerprocessen
Een hongerige pad kreeg een levende zweefvlieg aangeboden (de zweefvlieg lijkt veel op een wesp). De pad at de zweefvlieg op. De pad kreeg vervolgens een levende wesp aangeboden. Toen de pad de wesp wilde opeten, stak de wesp. De pad liet de wesp daarna ongemoeid. Later kreeg de pad opnieuw een zweefvlieg aangeboden, hij reageerde niet. Een aangeboden huisvlieg werd wel opgegeten. Door welke manier van leren vermijdt de pad de zweefvlieg?
A
proefondervindelijk leren
B
Inzicht
C
gewenning
D
inprenting

Slide 34 - Quizvraag

Leerprocessen
Koekoeken leggen hun eieren in het nest van een andere soort. De vogel die het nest heeft gemaakt treedt daarna op als pleegouder voor de jonge koekoek. Een koekoekvrouwtje legt haar eieren altijd in nesten van de pleegoudersoort waardoor ze zelf is grootgebracht. Door welk leerproces leren koekoeken welke soort als hun pleegouder is opgetreden?

A
Imitatie
B
Gewenning
C
Erfelijk bepaald
D
Inprenting

Slide 35 - Quizvraag

Slide 36 - Video

Opdrachten maken
6.4    Vorming van gedrag
Opdracht 30 t/m 38

Slide 37 - Tekstslide