PW Geschiedenis, het oude Egypte (par. 2.1 t/m 2.4)

Welk tijdvak hoort bij het oude Egypte? Kies de juiste afbeelding.
A
B
C
D
1 / 40
volgende
Slide 1: Quizvraag
GeschiedenisMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 1

In deze les zitten 40 slides, met interactieve quizzen.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Welk tijdvak hoort bij het oude Egypte? Kies de juiste afbeelding.
A
B
C
D

Slide 1 - Quizvraag

Waarom woonden de Egyptenaren dicht langs de Nijl?
A
Omdat de Nijl tot ver in het zuiden goed bevaarbaar was.
B
Omdat de Nijl een verkeersweg tussen de dorpen was.
C
Omdat de Nijl het leefgebied was van watervogels en vissen.
D
Omdat alleen het gebied bij de Nijl voor landbouw geschikt was.

Slide 2 - Quizvraag

Welke zin is juist? Waterhuishouding (irrigatie) was in Egypte nodig om …
A
het land tegen de jaarlijkse overstroming te beschermen.
B
water vast te houden voor de droge tijd.
C
het overvloedige regenwater te laten afvloeien.
D
scheepvaart mogelijk te maken.

Slide 3 - Quizvraag

Welke zin is juist? De grond langs de Nijl was vruchtbaar omdat …
A
daar elk jaar veel regen viel.
B
de Nijl het land onder water zette.
C
de Nijl na overstroming een laagje slib achterliet.
D
bij de Nijl dammen en kanalen werden aangelegd.

Slide 4 - Quizvraag

Waarvan leefden de Egyptenaren vooral?
A
Akkerbouw en visvangst.
B
Akkerbouw en veeteelt.
C
Akkerbouw en jagen.
D
Veeteelt en jagen.

Slide 5 - Quizvraag

Wanneer ontstond er in Egypte een landbouwsamenleving?
A
Omstreeks 7000 v.C.
B
Omstreeks 5500 v.C.
C
Omstreeks 3500 v.C.
D
Omstreeks 1500 v.C.

Slide 6 - Quizvraag

Waardoor ontstonden in Egypte verschillende beroepen?
A
Doordat de landbouw zoveel opbracht.
B
Doordat er te weinig vruchtbaar land was.
C
Doordat de steden werden samengevoegd tot één staat.
D
Doordat de Egyptenaren goed waren in techniek.

Slide 7 - Quizvraag

Wanneer ontstond in Egypte een landbouwstedelijke samenleving?
A
Omstreeks 5500 v.C.
B
Omstreeks 3500 v.C.
C
Omstreeks 1500 v.C.
D
Omstreeks 500 v.C.

Slide 8 - Quizvraag

Welke zin is juist? Een landbouwstedelijke samenleving is een samenleving …
A
waarin mensen in dorpen wonen en leven van landbouw.
B
waarin de meeste mensen in dorpen wonen, maar waarin ook steden bestaan.
C
waarin de meeste mensen in steden wonen en leven van handel en ambacht.
D
waarin de mensen in steden wonen en leven van de landbouw.

Slide 9 - Quizvraag

Waarom waren steden belangrijk voor Egypte?
A
In de steden groeide de bevolking.
B
In de steden waren geen overstromingen.
C
In de steden werd gehandeld.
D
In de steden woonden boeren.

Slide 10 - Quizvraag

Waardoor moesten de Egyptische boeren samenwerken?



A
Door bedreigingen van vijandelijke legers.
B
Door de overstromingen van de Nijl.
C
Door de hoge opbrengst van de landbouw.
D
Door de zwaarte van de arbeid op het land.

Slide 11 - Quizvraag

Welke omschrijving hoort bij een ambtenaar?
A
Iemand die producten maakt met zijn handen en gereedschap.
B
iemand in dienst van een bestuur.
C
Iemand die moet gehoorzamen aan een regering.
D
Iemand die zijn brood verdient met het kopen en verkopen van goederen.

Slide 12 - Quizvraag

Zet de vier zinnen (1 t/m 4) in de juiste tijdsvolgorde. Welke volgorde is juist?
(1) Sommige koningen kregen de macht over een groter gebied.
(2) In een landbouwstedelijke samenleving moet
meer geregeld worden en wordt alles ingewikkelder.
(3) Farao Narmer kreeg als enige koning de macht over heel Egypte.
(4) De macht over grote stukken land kwam in handen van rijke Egyptenaren.

A
(2), (1), (4), (3).
B
(2), (4), (1), (3).
C
(4), (1), (3), (2).
D
(4), (2), (1), (3).

Slide 13 - Quizvraag

Wanneer werd Egypte één staat?
A
Omstreeks 7000 v.C.
B
Omstreeks 5000 v. C
C
Omstreeks 3000 v.C.
D
Omstreeks 1500 v.C.

Slide 14 - Quizvraag

Wat is een staat?
A
Een gebied met een regering
B
Een ander woord voor Egypte omstreeks 1500 v.C.
C
Een groot rijk met grenzen en een hoofdstad.
D
Een landbouwstedelijke samenleving met één regering.

Slide 15 - Quizvraag

De farao was een alleenheerser. Wat betekent dit?
A
Hij was de enige bestuurder in Egypte.
B
Niemand mocht de koning tegenspreken.
C
De koning werd opgevolgd door zijn oudste zoon.
D
Alleen de koning werd als een god vereerd.

Slide 16 - Quizvraag

Wat is een reden voor de macht van de farao?
A
De Egyptenaren gehoorzaamden hem altijd.
B
De Egyptenaren geloofden dat hij een god was.
C
De farao woonde in een prachtig paleis.
D
Na zijn dood volgde zijn zoon hem op.

Slide 17 - Quizvraag

Waardoor hadden in Egypte ook de ambtenaren macht?
A
Zonder ambtenaren kon de farao het land niet besturen.
B
Zonder ambtenaren zouden de priesters de macht overnemen.
C
Zonder ambtenaren zou de bevolking in opstand komen.
D
Zonder ambtenaren zou er voortdurend oorlog zijn.

Slide 18 - Quizvraag

Waardoor hadden priesters in Egypte veel aanzien?
A
Zij hielpen bij het besturen van het land.
B
Zij zorgden voor de contacten met de goden.
C
Zij zorgden voor de bouw van de koningsgraven.
D
Zij hielpen bij het mummificeren van de farao.

Slide 19 - Quizvraag

Wanneer ontstond het schrift in Egypte?
A
Omstreeks 7000 v.C.
B
Omstreeks 5000 v.C.
C
Omstreeks 3000 v. C
D
Omstreeks 1500 v.C.

Slide 20 - Quizvraag

Vanaf welke tijd deden de Egyptenaren aan expansie en ontstond er een groot Egyptisch rijk?
A
Omstreeks 5500 v. C
B
Omstreeks 3500 v.C.
C
Omstreeks 2500 v.C.
D
Omstreeks 1500 v.C.

Slide 21 - Quizvraag

Welke zin past bij een polytheïstisch godsdienst?
A
Katholieken bidden in de naam van de vader, de zoon en de heilige geest.
B
In de geloofsbelijdenis van de Islam staat dat Allah de enige ware god is.
C
Hindoestanen geloven dat de goden Visjnoe en Brahma de wereld hebben geschapen.
D
Volgens de joden is het verboden om de naam van god uit te spreken.

Slide 22 - Quizvraag

Welke zin is juist? De oude Egyptenaren hadden een polytheïstische godsdienst omdat ...
A
er honderden priesters waren in Egypte.
B
zij in veel goden geloofden.
C
zij in één god geloofden.
D
er twee soorten tempels waren; voor goden en overleden farao's.

Slide 23 - Quizvraag

Wat moest een dode doen als hij voor de god Osiris verscheen?
A
Antwoorden op vragen hoe hij op aarde had geleefd.
B
Laten zien of hij goed was gemummificeerd
C
Laten zien of hij rijk was.
D
Vertellen hoe hij begraven wilde worden.

Slide 24 - Quizvraag

Gebruik de bron. In de bron zijn 6 woorden weggelaten. Waar moeten de woorden staan?

“Het Dodenboek is een verzameling magische teksten en begrafenisliederen die op … (1) zijn geschreven en die naast … (2) worden gelegd. De bedoeling van het Dodenboek is ervoor te zorgen dat de overledene in het … (3) overleeft. Daarom zijn er veel lofzangen op de goden van het oude Egypte, in het bijzonder … (4). Zij regeren immers over het immens grote en gevaarlijke rijk van de duisternis. De … (5) teksten kunnen de wereld van de doden tot leven wekken, de overledene op zijn lange eeuwigdurende reis naar het hiernamaals beschermen. Het is een soort … (6).”

A
(1) De mummie, (2) papyrus, (3) wegwijzer, (4) Ra en Osiris, (5) magische, (6) Hiernamaals.
B
(1) Papyrus, (2) de mummie, (3) hiernamaals, (4) Ra en Osiris, (5) magische, (6) wegwijzer.
C
(1) Papyrus, (2) Ra en Osiris, (3) de mummie, (4) magische, (5) wegwijzer, (6) Hiernamaals.
D
(1) De mummie, (2) Ra en Osiris, (3) magische, (4) Ra en Osiris, (5) wegwijzer, (6) papyrus

Slide 25 - Quizvraag

Waar zorgen priesters voor?
A
Voor de bouw van tempels.
B
Voor de vrede en de veiligheid in het land.
C
Voor het contact tussen de farao en de goden.
D
Voor het contact tussen goden en mensen.

Slide 26 - Quizvraag

Gebruik de bron. Welke vraag is met deze bron te beantwoorden?

“Na de dood verscheen de dode voor Osiris, de god van de onderwereld, om te vragen of Osiris hem wilde toelaten tot het dodenrijk. Om Osiris over te halen, sprak de dode de volgende woorden: “Ik ben niet slecht geweest voor anderen. Ik heb mijn ouders niet gedood. Ik heb niet gelogen. Ik heb niemand verraden. Ik heb goed geofferd aan de goden. Ik heb geen voedsel van de doden gestolen. Ik heb het water op de akkers niet tegengehouden.”
A
Hoe gingen Egyptenaren met hun familie om?
B
Op welke manier werden de doden begraven in Egypte?
C
Welke godsdienstige gewoonten hadden de Egyptenaren?
D
Welke goede daden deden Egyptenaren tijdens hun leven?

Slide 27 - Quizvraag

Wat was de naam van de Egyptische oppergod?
A
Osiris
B
Horus
C
Seth
D
Amon-Ra

Slide 28 - Quizvraag

Welk woord ontbreekt? Een ..... is wat mensen belangrijk vinden in het leven.
A
norm
B
traditie
C
waarde
D
ritueel

Slide 29 - Quizvraag

Uitspraak: 'Het was de NORM om de doden op de wanden van grafkamers mooi af te beelden'
A
Deze uitspraak is juist
B
Deze uitspraak is onjuist

Slide 30 - Quizvraag

Waarom noemen we de cultuur van de oude Egyptenaren (hoog) ontwikkeld?
A
Zij leefden in een landbouwstedelijke samenleving
B
Zij hadden al veel bereikt op het gebied van techniek en wetenschap
C
Zij hadden een natuurgodsdienst en vereerden veel goden
D
Zij hadden een samenleving met grote sociale verschillen

Slide 31 - Quizvraag

Uitspraak: 'Het bestuur van de farao was bepalend voor de eenheid of verdeeldheid van het land.'
A
Deze uitspraak is juist
B
Deze uitspraak is onjuist

Slide 32 - Quizvraag

Welke zin over slaven in Egypte is juist?
A
De piramiden in Egypte werden door slaven gebouwd.
B
Slaven hoorden bij de tweede sociale laag in de samenleving.
C
De meeste slaven kwamen uit het buitenland.
D
De slaven vormden de grootste groep in Egypte.

Slide 33 - Quizvraag

Wat is niet juist? De sociale verschillen in Egypte waren te zien aan …
A
de manier waarop mensen werden afgebeeld.
B
de huizen waarin mensen woonden.
C
de manier waarop mensen werden begraven.
D
de godsdienst die de mensen hadden.

Slide 34 - Quizvraag

Wat is een verklarende vraag over het oude Egypte?
A
Wanneer werden de piramiden in Egypte gebouwd?
B
Werden de slaven goed behandeld in Egypte?
C
Waarom noemen we het oude Egypte een beschaving?
D
Hoe werden de Egyptische goden in tempels vereerd?

Slide 35 - Quizvraag

Welke mensen zaten niet in de tweede sociale laag?
A
Edelen
B
Priesters
C
hoge ambtenaren
D
handelaren

Slide 36 - Quizvraag

Welk antwoord is juist? Bij sociale verschillen gaat het om de verschillen in ..... tussen mensen
A
macht en aanzien
B
aanzien en godsdienst
C
macht en bezit
D
aanzien, macht en bezit

Slide 37 - Quizvraag

Welk antwoord is juist? Was het in Egypte mogelijk om hogerop te komen in de gelaagde samenleving?
A
Ja, door het beroep te kiezen dat je ouders ook hadden.
B
Nee, de Egyptenaren bleven hun leven lang in dezelfde sociale laag.
C
Nee, dat mocht niet van de farao.
D
Ja, door bijvoorbeeld een opleiding te volgen tot schrijver of architect

Slide 38 - Quizvraag

De samenleving van Egypte bestond uit vier sociale lagen. Waardoor werd je plaats in de gelaagde samenleving niet bepaald?
A
Afkomst
B
Beroep
C
Bezit
D
Traditie

Slide 39 - Quizvraag

Egyptische edelen hadden voorrechten in de samenleving. Wat is daarvan een goed voorbeeld?
A
Zij mochten belasting heffen.
B
Zij kregen veel grafgiften mee voor het hiernamaals.
C
Zij hadden veel macht en aanzien.
D
Zij aten vlees en dronken wijn.

Slide 40 - Quizvraag