Clase 32. Repaso unidad 5

¡Bienvenidos chicos y chicas!





Miércoles,  31 de marzo de 2021
1 / 45
volgende
Slide 1: Tekstslide
SpaansMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

In deze les zitten 45 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

¡Bienvenidos chicos y chicas!





Miércoles,  31 de marzo de 2021

Slide 1 - Tekstslide

Unidad 5 Gramática 
1. Het werkwoord "estar"
2. Ser /Estar (zijn)
3. Ser/Estar/Hay
4. Plaatsbepalingen 

Slide 2 - Tekstslide

Leg in eigen woorden uit wat het verschil is tussen hay/ser/estar

Slide 3 - Open vraag

Herhaling ww estar
1) vervoegingen: estoy / estás / está / estamos / estáis / están.
2) bij plaatbepalingen ALTIJD het werkwoord estar gebruiken (dus GEEN ser)
3) estar kent meerdere vertalingen: 
zijn / zich bevinden / liggen / hangen / staan 
Deze NL werkwoorden geven allemaal plaatsbepalingen aan!

Slide 4 - Tekstslide

SER/ESTAR/HAY
SER      Wat is iets of iemand.
ESTARWaar is iets of iemand.
HAY:       Er is/er zijn 
Juan es español.
María está en la playa.
Hay dos sillas en la habitación.

Slide 5 - Tekstslide

Slide 6 - Tekstslide

Plaatsbepalingen:
boven(op)
encima de
onder
debajo de
achter
detrás de
voor
delante de
naast
al lado de
tussen
entre
op / in
en
rechts
a la derecha de
links
a la izquierda de
dichtbij
cerca (de)
verweg
lejos (de)
tegenover
enfrente de
erin
dentro de
eruit
fuera de

Slide 7 - Tekstslide

en
enfrente de
a la izquierda de
delante de 
al lado de
a la derecha de
entre
detrás de
achter
voor
naast
tussen
tegenover
rechts
links
in

Slide 8 - Sleepvraag

Samenvoeging
Weten jullie het nog?
voorzetsel DE + lidwoord EL = DEL
Dit geldt alleen voor EL niet voor de andere lidwoorden LA/LOS/LAS
Voorbeeld:
Mi móvil está encima de la mesa.
Mi móvil está encima del libro.

Slide 9 - Tekstslide

Yo ... de Holanda.
A
soy
B
estoy

Slide 10 - Quizvraag

Yo ... en Holanda.
A
soy
B
estoy

Slide 11 - Quizvraag

¿Dónde ... Elena?
A
es
B
está

Slide 12 - Quizvraag

¿De dónde ... Elena?
A
es
B
está

Slide 13 - Quizvraag

Kies hay, ser of estar:
_________ muchas bicicletas en Holanda.

Slide 14 - Open vraag

Kies hay, ser of estar:
José y yo ___________ amigos.

Slide 15 - Open vraag

Kies hay, ser of estar:
__________ una biblioteca enfrente del supermercado.

Slide 16 - Open vraag

Kies hay, ser of estar:
Mis padres __________ en Barcelona.

Slide 17 - Open vraag

Ik sta voor jou.
A
Estoy detrás de ti.
B
Estoy delante de ti.

Slide 18 - Quizvraag

1. La bañera _____en el cuarto de baño.
A
están
B
es
C
está
D
estáis

Slide 19 - Quizvraag

2 Mi casa_______ muy grande.
A
es
B
está
C
hay
D
están

Slide 20 - Quizvraag

3 Los ejercicios _______en el libro de texto.
A
hay
B
está
C
están
D
son

Slide 21 - Quizvraag

4 Tus muebles ______ modernos.
A
están
B
son
C
está
D
estoy

Slide 22 - Quizvraag

5 Mi padre y yo_______ en el comedor.
A
estoy
B
están
C
estáis
D
estamos

Slide 23 - Quizvraag

6 Yo_________en la piscina.
A
está
B
estoy
C
soy
D
eres

Slide 24 - Quizvraag


7 Mi PlayStation 5_______roja y amarilla.
A
es
B
está
C
hay
D
están

Slide 25 - Quizvraag

8 Pepe no _______ en casa.
A
está
B
estamos
C
hay
D
es

Slide 26 - Quizvraag

9 ¿Dónde_________ los perros?
A
son
B
están
C
está
D
hay

Slide 27 - Quizvraag

Vervoeg de werkwoorden in de PRESENTE:

Slide 28 - Tekstslide

Vervoeg het werkwoord:
Tú (tener)

Slide 29 - Open vraag

Vervoeg het werkwoord:
Ella (comer)

Slide 30 - Open vraag

Vervoeg het werkwoord:
Mi padre (llamarse) Francisco.

Slide 31 - Open vraag

Vervoeg het werkwoord:
Vosotros (querer)

Slide 32 - Open vraag

Vervoeg het werkwoord:
Mis amigos (ser) holandeses.

Slide 33 - Open vraag

Vervoeg het werkwoord:
Tú (vivir) en Dordrecht.

Slide 34 - Open vraag

Vervoeg het werkwoord:
José (hablar) inglés e italiano.

Slide 35 - Open vraag

Het schilderij hangt aan de muur.
A
El cuadro es en la pared.
B
El cuadro está en la pared.

Slide 36 - Quizvraag

Het boek ligt onder het bureau.
A
El libro está debajo del escritorio.
B
El libro está debajo de el escritorio.

Slide 37 - Quizvraag

Mijn tas ligt op de grond.
A
Mi bolso está en el suelo.
B
Mi bolso está del suelo.

Slide 38 - Quizvraag

Vertaal: Wij hebben twee badkamers.

Slide 39 - Open vraag

Vertaal: Ik heb een groot bed.

Slide 40 - Open vraag

Vertaal: Er zijn vier slaapkamers.

Slide 41 - Open vraag

Vertaal: Er is geen terras in de tuin.

Slide 42 - Open vraag

Vertaal: De boeken liggen onder de tafel.

Slide 43 - Open vraag

Vertaal: Mijn mobiel ligt op het bureau.

Slide 44 - Open vraag


Ben je klaar voor de toets van unidad 4 en unidad 5?
1 (No)
2
3
4
5(Sí)

Slide 45 - Poll